1821-1826

 

Blz. 1

Den 1 Dec. 1821 is na een zeer harden wind ingestort, het laatste overblijfsel der oudheid, een steenen poort namentlijk voor de landhoeve No. 110 staande thans den Heer Schwartzenberg, Grietman van Wonseradeel toebehorende. Welke plaats voor maals een edele State is geweest, Camstra genaamd, waar van de Heeren huizinge al voor lange wege broken is en thans in een aanzienlijke boere huizingeen schure bestaande, is. Deze Poort is geen blijk van wanneer dezelve gebouwd of vernieuwd was; maar droeg alle kenteekenen van een hoogen ouderdom; alleen twee jeugdige hoofden, waar van de een naar het zuiden en de andere maar het noorden uitzag, van hardsteen gebeiteld, was de eenige bij zonderheid welke men aan deze oude poort nog met deze voorzien aantrof. Zij was aan wederzijden uit de gragt opgemetzeld, en tevens met een steenen of verwulfde pijp, waar door het water van de geheele gragt met elkander gemeenschap had, voorzien. Deze gragt met een cingel omringd, wordt wel onderhouden, doch is de zelve in den jare 1819 ten oosten wegens het slatten der Werpster vaart, aanmerkelijk met modder gevuld.

 

Blz. 2

Als eene bijzonderheid, dient vermeld, dat op denzelfden tijd als vooren, de Poort van de Huizinge het lang stek genaamd, onder Roordahuizum staande mede ingestord is.

Als ook dat de Poort voor Oenema staande, No. 19 gedurende den loop van 1821 mede vernietigd is door afbraak welke state bij strijkgeld is verkogt voor plus minus ƒ 4000. Het is jammer dat deze alleen overgeblevene State, zoo aanmerkelijk wegens hoogen ouderdom niet alleen, maar ook dat het door de edele familien van Oenemas en naderhand door de Kammingas in eigendom heeft behoort en bewoond geweest, niet door aanzienlijken is gekogt, maar in handen van particulieren is overgegaan, welke met uitroeijen van het geboomte waar van de cingel zoo aanmerkelijk was voorzien, als door het afbreeken van den ooster vleugel als de aanzienlijke stalling benevens de daar aangehegte schuur, zoo veel mogelijk hun geld hebben zoeken te maken.

De Heeren huizinge was uit de gragt als het ware opgetrokken, althans met een diep in wijd water omgeven zoo dat men met eenen brug daar over alleen toegang tot in de Huizinge hadde. Ongemeen groot is deze Huizinge geweest uit twee vleugels zeer hoog opgetrokken, voorzien met eene menigte groote en kleine kamers, waar van sommige tot een bijzonder gebruik dienden, onder anderen een Capel tot een voormalig godsdienstig gebruik na de R.C. wijze.

 

Blz. 3

Ook waren er een menigte onderaardsche verwulfde kelders alles zeer hegt en sterk, waar van eenige geschikt tot vogel mesten als anderzins. Het muurwerk en over geheel het gebouw was, of althans zag het er bouwvallig uit, om dat men sedert het vertrek van Spijart de Woerde 1793 welke met eene dochter van Kamminga getrouwd is geweest, de hand daar niet aan heeft gehouden. De afgebrokene poort was van een bijzonder groote en kunstige zonnewijzer voorzien, welkers jaartal uitgebeiteld op de zelve staande, was 1634, schijnende als toen vernieuwd of gerepareerd, zoo ook een gedeelte van de westervleugel. Bij den afbraak van den oostervleugel, wierden de muren daar van van een onheuglijken ouderdom en zeer gaaf bevonden, dat volgens het oordeel van deskundigen, misschien dezelve honderden van jaren hadden gestaan. De geheele omtrek met gragten en cingels wordt op vijf Pondemate begroot.

Den 16 Mei 1799 is overleden Petrus Hoekema oud 89 jaren en 8 maanden, sedert 1734 predikant te Goutum en Zwichum.

Het voorjaar van 1821 is zeer bijzonder geweest, gedurende die tijd heeft men doorgaans koude en natte Noordewinden gehad en wijders betrokken doch een drooge lucht, zoo dat tegen den Hooijtijd, en voortaan, het Hooij meest zonder zonnenschijn gerijpt, in de schuren gezameld is geworden; waar van het gevolg is geweest dat het krachtige Hooij, want het was niet door de zon uitgedroogd, over het algemeen zonder voorbeeld heeft gebroeid, iets waar op men niet

 

Blz. 4

oplettende had geweest, dan bij nadenken vond men ligtelijk de oorzaak daar van uit, doch te laat, ieder had de handen vol werk, met hooijsplitten en alle voorzorgen te gebruiken, dat het zoo zeer tot broeijen geneigde Hooij, nu verbroeide, de gollen of waar maar eenige kwantiteit hooij op elkander gebragt ware, te verwerken en uit elkander te brengen, gollen van 70 a 80 weiden, wierden soms geheel uitgebragt, of veelal omgeloegd; dit broeijen was naauwelijks na inspanning van alle moeijte en krachten gedurende den zomer ja duurde tot in den herfst te beletten; de ongemakken zijn echter zoo veel mogelijk voorgekomen, alleen is in den nazomer een boere plaats te Marsum en op den 5 December een boere plaats met alle het levendige vee en have onder Marssum, wegens hooijbroeijen verbrand.

Men had gedurende echter een zeer vruchtbaar jaar van Hooij en gras, granen en kruiden, schoon het graan en de herfstvruchten wegens den invallenden regen in de maand van September niet al te droog zijn ingezameld geworden; gedurende de Herfst heeft men zeer veel regen gehad, volstrekt zonder eenig vorst van aanbelang; in begin van Januarij 1822 had men een dag of 2 eenig vorst met sneeuw; de Trekschepen bleven echter aan den gang; weldra week de weinige vorst en sneeuw zoo dat de landen den geheelen winter groen zijn gebleven.

 

Blz. 5

Dit zachte weder heeft tot op heden den 5 Febr. onafgebroken stand gehouden, evenwel heeft men bij afwisseling veel regen harden wind en storm gehad, echter zoodanig dat hier in den omtrek daar door weinig of geen schade geleden is, het onstuimigste weder gaat veelal gedurende den winter met Donder en Blixem verzeld, in den tooren van Koudum is het onweder in den winter ingeslagen, men heeft het vuur geblust, maar zonder schade anders veroorzaakt te hebben.

Hoe zacht deze winter tot heden toe, zonder de stormen en onweders te achten, heeft men zeer met de modderachtige wegen en paden, doch vooral met hoog water en zulks bij aanhoudenheid tot op heden, te lijden gehad. Op veele plaatzen stonden dijken en wegen onder water, men kon naauwelijks bij dag veel min bij nacht reizen, de trek en andere schepen verzuimden dikwijls hunne vaarbeurten om dat ze des daags veel min des nachts de vaarwaters wegens de naastgelegen trekwegen en landen niet konden onderscheiden; hier en daar zijn er ongelukken door gebeurt.

Doch in de maand December of in het laatst van November 1822 begon het te vriezen, de vorst vermeerderde sedert dagelijks, en duurde onafgebroken voort, tot de maand Februarij 1823. Gedurende de vorst viel er in het laatst aanmerkelijk veel sneeuw; eindelijk toen de dooi inviel was het dikke ijs tamelijk spoedig verdwenen, dit was opmerkings waardig, wijl de ondiepe sloten en gragten tot aan den grond bevroren waren, het ijs was ongeveer in ons gragt 4 steentjes dik,

 

Blz. 6

men zeide dat het boven de diepten, alwaar de sterke wind het ijs steeds van sneeuw ontbloodte, nog veel dikker ware; van het begin af was het ijs terstond overal sterk, men reed er op gedurende de vorst met paarden en zwaar beladene hooiwagens even als op een beslagen weg; het vervoer der goederen van allerleijen aard was hier door gemakkelijk; in het laatst van dezen vorst was de koude ijslijk, menschen die reizen moesten vervroren sommige ledenmaten des ligchaams; de jammer en ellende onder den behoeftigen stand, vooral in de steden, deden zich smertelijk gevoelen, en het was toen niet zonder voorbeeld dat er hier en daar van gebrek en behoefte omkwamen; de menschlievendheid voorzag overal zoo veel mogelijk in de behoefte van arme menschen, ook te Wirdum wierden er aanmerkelijke uitdeelingen gedaan in voedsel en deksel tot de behoefte van de gemeene lieden, behalven dat de arme administratiën boven de gewoone uitgaven nog extra uitdeelden en langs dien weg kwam men met elkanderen, dezen buitengewoonen harden winter door. Om er nog iets van te zeggen, de meervermogenden welke het aan overvloed van voedsel en deksel niet ontbrak, waren met al den overvloed naauwelijks voor de koude bestand; en daar wij eenige kleine kinderen hadden, deed mijne vrouw alle moeite om de dezelve vooral des nachts warm te houden, ja het spande om met elkanderen ‘s nachts warm te blijven,

 

Blz. 7

het vroor overal, op bed, ja tot den haard, oude lieden hadden het slimst te verantwoorden, het was ook niet zonder voorbeeld, dat men omtrent dezen tijd veel van sterfgevallen van oude lieden hoorden. Zoo is onder anderen des schrijvers moeder oud 88 jaren den 30 December 1822 te Wanswerd ook overleden. De Zee was ook zoo sterk met ijs bezet, dat men dezelve zonder gevaar overal konde passeren. Op veel plaatsen was dezelve voor goede schaatsrijders bruikbaar.

Niet tegenstaande men 1822, een goeden vruchtbare Zomer hadde gehad, vreesde wegens den harden Winter voor den Zomer van 1823, evenwel viel dit boven verwachting nog wel uit, schoon men niet zeggen kan dat deze Zomer zeer vruchbaar ware, ontbrak het evenwel niet aan voeder voor de beesten. Het was bij voortduring goed weder, tot laat in den Herfst gedurende den Winter; en het voorjaar ook van 1824.

Men had in den winter rijpige nachten, en het was ook maar gedurende een etmaal, dat het zoo veel vroor dat de kinders maar even op het ijs konden, de schrijver waagde het ook zich met ligt op te geven tot midden op de gragt te staan; de dooi viel op den anderen dag in, en het ijs was weg, dit is al den vorst dien men in dezen winter gehad heeft. Dit is zoo veel te meer aanmerkens waardig, dewijl van elders zoo als

 

Blz. 8

uit Frankrijk en Zuidelijke landen van hevige vorst, in de Courant geadverteerd werde, ook werd het ijs in de naburige Provincien Gelderland en Overijssel veel gebrúikt, en hier in Vriesland de noordelijkste Provincie aan de Zee gelegen gevoelde men, zoo als gezegd is maar zoo weinig vorst.

Het voorjaar was weder gunstig, zoo dat de beesten tijdig in het land gebragt wierden; de voorzomer was wel droog maar ongemeen vruchtbaar, van gras, hooi en granen, er wierd buitengewoon veel hooi gewonnen, de voorraad zal wel voor anderhalf winter genoegzaam zijn, midden zomer was het wegens aanhoudende droogte wat schraal geworden, doch bij afwisselende regen, veranderde het gelaat des aardrijks aanmerkelijk en vooral de buitengewoone aanhoudende warmte begin en midden September wierd de overvloed van gras zoo zeer vermeerderd, dat de boeren geen genoeg vee konden aanschaffen; namaaijen wierd niet veel gebruik van gemaakt, om dat een ieder rijkelijk van hooi voorzien is, de schrijver heeft evenwel nog wel vier schoone wagens vol van de bosschen uit de fenne gewonnen, het staat te denken dat de groote overvloed die er thans den 5 Oct. over het geheel nog voorhanden is, niet geheel verbruikt zal worden, ten ware men een drogen Herfst mogte hebben en de beesten lang in het land liepen.

1824 In den voorzomer heeft men weinig of geen onweder gehad, doch in den zomer en nazomer zoo veel te meer, zoo

 

Blz. 9

ontstond er bij voorbeeld op den 4 Aug. een ontzettend onweder van Donder en Blixem, Hagel en Regen, gedurende het grootste gedeelte van den dag, waar door twee Boere Huizingen waar van een te … en het ander te Mantgum dat 1821 door hooi broeijen verbrand, (zie pag. 4) en toen weder 1822 van nieuws opgebouwd was, in den asch gelegd wierden behalven andere schaden daar door veroorzaakt; welke brandschaden van de Boere huizinge te Mantgum de eerst van Hooibroeijen en de laatste van het onweder zoo even gemeld, de Brand assurantie alhier bij de 8000 Gulden koste.

Op donderdag op den 15 Julij hadde men bevoorens ook in den vroegen morgen een verschrikkelijk onweder gehad waar door het onweder in mijns naaste buurmans A.H. Palsma huizinge insloeg, zonder evenwel Brand te veroorzaken, maar hier en daar in het zelve onzettende sporen van deszelfs wonderlijke en alles te boven gaande kracht na te laten, even het zelfde weder voor eene Huizinge te Deerzum Harstra State ook in de Brand assurantie alhier verzekerd, en welke schade zonder Brand evenwel te veroorzaken, door deze Societeit vergoed wierd, welke sporen van het inslaan, de kragt en uitwerking dat van mijns Buurmans, nog verre overtroffen.

Zoo was er een onweder in het begin van September waar door te Deerzum twee koeijen op eenige treden afstand dood geslagen wierden, een kieviet lag dood tusschen beiden.

Een week naderhand den 8 September wierden er twee koeijen te Rauwerd

 

Blz. 10

doodgeslagen, waar van de schade volgens tarif van het vee alrede volgens jaarlijks gebruik, bij de Societeit opgemaakt ieder naar aftrek van de eenvierde, 54 Gulden bedroeg dus 108 Gulden te zamen, om vergoed te worden wijl zij alhier in de Brandsocieteit waren verzekerd.

Zoo ontstond er op een donderdag midden September gedurende de daar aan volgende nacht, voor al onstreeks de Wouden, Heerenveen en Dragten een verschrikkelijk onweder, waar door eene Boere huizinge in den omtrek van ‘s Heerenveen afgebrand is, verscheidene paarden en koeijen omtrent gemelde plaatzen doodgeslagen zijn, en ontzettende verschijnselen door het inslaan van het onweder zonder brand te veroorzaken, hier en daar zijn waargenomen.

Derwijl men buitengewoone warmte in den loop dezer maand hadde, zoo als gemeld is, was steeds met droog weder doorgaans verzeld, eindelijk begon het afwisselende sterk te regenen op den avond van den 20 September en heeft nu meer dan min aangehouden tot den laatsten van gemelde maand, zoo dat er in dezen tijd misschien zoo veel regen gevallen is, als gedurende den gehelen Zomer; tusschen welken tijd namentlijk op den vroegen morgen van den 28 dier maand, weder een verschrikkelijk onweder woedde, zoo dat de Blixum toen boven al buitengewoon hevig was, zonder zoo veel men tot nu toe weet eenige schade aangebragt te hebben, dit onweder ging verzeld met een zware hagel, alles zag er nu volstrekt als den Herfst uit, de landen begonnen te trappen, lage landen stonden onder water of in splis.

 

 

Blz. 11

De watermolens zoo veel den wind toeliet waren steeds in gebruik, het buiten water wierd hoog; doch sedert het begin van deze maand October tot heden den 5 heeft alles weder de voorige gedaante, het weder is bij aanhoudenheid aller aangenaamst, alles droogt, de wegen zijn weder bruikbaar, door de naarstigheid van de gerechtigden geslecht, zoo als wij ons deel heden morgen ook geslecht hebben

Gedurende 1823 was het vee, paarden koeijen schapen en varkens inzonderheid in een zeer lagen prijs, oude paarden wierden van de vilders voor eene kleinigheid opgekogt en bij menigten om de huiden gedood, de koeijen stonden mede in een zeer lagen prijs, de vette schapen wierden tusschen de 8 en 9 Gulden doorgaans verkogt, inzonderheid de varkens, wijl de ziekte een menigte had verslonden hoe goed koop ook vreesde men dezelve te moeten verliezen als menze aankogte, ook het spek had een geringe prijs, wijl men vreesde dat het van zieke of gestorvene varkens ware; dit verval in prijs heeft aangehouden tot omstreeks het laatste van April 1824, de koeijen wierden van week tot week duurder, gedurende den loop van dezen Zomer tot hier toe hebbenze prijs gehouden. De biggen waren duur, men kogt dezelve tot week 1 Gulden, deze hebben tot hier toe, (niettegenstaande de sterfte, men berekentze onder Wirdum tot 70 en op ander plaatzen nog veel heviger) ook prijs, gehouden, zij worden op de Markt van 14 tot 20 Gulden mager uit het land verkogt,

 

Blz. 12

de kalvers zijn met regt gezegd duur, de vette schapen worden thans van 10 tot 13 Gulden verkogt, Boter en kaas houden en vermeerderen prijs. Zoo dat de boere stand alhier beter aanzien heeft dan in voorgaande jaren.

Gebeurtenissen van eenig aanbelang zijn er gedurende dezen tijd, der aanteekening waardig niet voorgevallen.

Tot handhaving van goede zeden, wierd op de jongste Wirdumer Kermis (1824) aan de Tappers verboden: na 10 uur `s avonds, geen drenkgelagen te zetten; maar met tappen van sterken drank op gemelden tijd uit te scheiden; waar van echter door eenen Hendrik van der Wal, eenen nieuwen Tapper, misbruik gemaakt wierd, om gedurende den Nacht aan eenige jonge lieden drank aan te bieden, waar van echter door bevoegde personen een verklaring gepasseerd wierd, en gemelde jonglieden benevens den Tapper daar op voor het Vredegeregt gedagvierd wierden, en in de daar toe gestelde boete geslagen zijn.

Deze Kermis is ook zonder eenige byzonderheden afgeloopen, geene vermakelijkheden, of harddraverij heeft plaats gehad, alleen het gewoone gebruik om

 

Blz. 13

gasten te ontvangen, en gastmalen te geven, zijn er een paar dagen, tot groote schade zekerlijk der gemeene lieden, doorgebragt. Ook is er zeer weinig door knechten en meiden van de Tap, welke in de Herberg des nacht open stond, gebruik gemaakt, hoewel de fiool zich gedurende dien tijd aldaar deed hooren, zoo ook des daags in de beide Tappers huizen.

Zommige lieden klaagden, dat er een deerlijk verval in den kermis waargenomen wierd, inzonderheid die geene, welke wafels, koek, snuisterijen en goederen om te verkoopen, aan boden. En geen wonder dewijl in voorgaande jaren, de prijs van de aanfokkerij en het gemaak der Boerderij verre beneden de evenredigheid der hooge huren stond, en daar door, de behoefte der boeren, verbood, zich als in betere tijden aan de vermaaklijkheden, en daar mede verbondene weelde over te geven.

Evenwel ziet men in den boerenstand alhier door het rijzen van den prijs der voortbrengselen van de boerderijen op heden de fleur weder aanwakkeren, het geven van onderlinge gastmalen is thans dapper aan den gang, geen dag gaat er voorbij, of den een of

 

Blz. 14

den anderen gaat met het wijf te gast, of ontvangen gasten en zulks althoos verscheidene paren tegelijk; zulks zoo zeer niet de geheele bevolking, maar de aanzienlijksten daar onder, waar van er misschien sommigen die geen dag van de geheele week volkomen vrij zijn, om of uit te gaan of weder anderen te ontvangen; waar toe thans het aangename weder en de bruikbare wegen al veel bijdragen.

Van elders en voor al uit de Groninger nieuw aangelegde Polders, wordt bericht dat de muizen het veldgewas door de ontzettende menigte verwoesten, heeft men wel hier en daar in den omtrek van Wirdum, vooral in de lage landen wel veele landmuizen waargenomen, echter lang zoo talrijk niet, dat ze verwoesting van eenig aanbelang aanbrengen, onder het behoor van Wirdum treft ze menze thans maar zelden aan.

Niettegenstaande de ziekte onder de varkens een groote menigte heeft verslonden, zoo wordenze thans bij honderden aan de weekmarkt te Leeuwarden mager uit het land ter verkoop aangeboden. Zoo waren er de laatste marktdag in September indien de Schrijver wel onder richt is over de 300 en

 

Blz. 15

den 1 October daar aanvolgende op het aanzien nog veel meer.

Mesten wordt hier te Wirdum niet veel gedaan, een ieder mest zoo veel als hij tot de behoefte noodig heeft, dewijl het voeder althoos hier moet aangekogt worden waar door de moeite en kosten, om weder te verkoopen niet wel betaald worden, daarom worden de overtollige meest mager verkogt.

Sommigen hebben de varkens alhier, door de ziekte (welke in de maand Augustus althoos aanvangt en met het uitgaan van September door gaans ophoud) meestal verlooren, anderen weder een gering aanval van ziekte waargenomen, terwijl weder anderen zelfs de naaste buuren van de besmette, geheel zijn vrij gebleven; het is zonderling dat die in voorgaande jaren de ziekte hadden, op een volgend jaar weder daar aan onderhevig zijn, zoo bij omkeering zijn er die nog nimmer de ziekte gehad hebben, ook zijn er waar onder ook de schrijver die voormaals de ziekte hadden, in dit jaar zijn vrijgebleven, dit is nog zoo veel aanmerkens waardiger wijl de schrijver omstreeks mei 8 biggen op de markt voor 64½ Gulden gekogt heeft van een boer onder Jelzum, welke de zijne van dezelfde toom alle door de ziekte heeft verloren, en des schrijvers zoo als gemeld is, zijn

 

Blz. 16

gezond gebleven, waar van rede 4 voor 58 Gulden heeft verkogt. De ziekte is overal eenerlei, alle middelen van voorbehoeding of genezing zijn vruchteloos, ook die van het geneeskundig bestuur, vee artzen of Doctors en geneesmeesters hebben tot hier toe zoo veel de schrijver bekend is, niet een eenig voldoend geneesmiddel of van voorbehoeding uitgereikt. De schrijver heeft alleen de raad van zijn buur man A.H. Palsma die nog nimmer de ziekte gehad heeft, eenvoudig gevolgd, om namentlijk van den aanvang af nu en dan een handvol zout in het drinken te doen, tevens ook de wei uit het perstopke onder de kaaspers, zoo mede de pekel uit de boter; maar of dit tot een voorbehoudding gediend heeft, kan de schrijver niet zeggen, vermids anderen die het zelfde gedaan hebben, evenwel aan de ziekte onderhevig zijn geweest. En als eene bijzonderheid merken wij nog aan, dat de zulke welke zwaar ziek zijn geweest en weder gezond worden, nimmer weder aan den groei konnen geraken, over de geheele huid, gaan er geheele lappen vel af, dikwijls rotten de ooren, den staart ja zelfs de beenen af, het is afgrijselijk te zien hoe die schepsels omtogen, het schijnt nimmer te genezen, men kan daarom niet beter doen, dan om dezulke die zwaar ziek worden, maar te dooden en in den grond te stoppen, hoewel zulk gestorven spek ook veel van de arme menschen geëeten wordt, het geneeskundig bestuur, berigt dat het onschadelijk is.

 

Blz. 17

De belasting onder het Oude Gouvernement in Vriesland in gebruik, gebragt door Georg Hertog van Saxen Aº. 1510 nl. de Floreen Renten en bij de omwenteling afgeschaft zijnde, heeft men toen in plaats daar van ingevoerd eene belasting onder den naam van verponding, en ten einde dezelve te regelen heeft men Zetters aangesteld, welke dit werk hebben ten einde gebragt, en alzoo de verponding of de belasting onder den naam van de gebouwde en ongebouwde (Huizen en Landerijen) eigendommen in werking gebragt en toe nu tot nog derzelver loop doen behouden; evenwel heeft men bevonden, dat deze taxatie of zetting over het geheel niet evenredig droeg, wegens de onevenredige grootheid der Landen, zoo heeft het onzen Koning behaagd, geheel Vriesland niet alleen maar ook alle landen stuk voor stuk te doen meeten. Dien ten gevolge is Wirdum, land voor land, plaats voor plaats geheel gemeten en daar na weder hermeten, en alzoo de grootheid van ieder stuk land bepaald en op een Register gebragt, niet na het oude stelsel van Pondematen, maar na Bunders enz. berekend; tot hier toe is men met deze meting over geheel Vriesland nog niet ten einde, wanneer het den Koning behaagde, om de gemetene Landen, door deskundigen weder te doen taxeeren, en zijn daar toe geheel Vriesland drie des kundige lieden benoemd, en ieder zijn District of omvang aangewezen, dien ten gevolge, heeft een der benoemden, Jouke Gerbens van Rauwerd, geadsisteerd met eenen Controleur, benevens een Zetter alhier om aanwijzing te doen, dit werk aanvaard en binnen den tijd van ongeveer 3 weeken de taxatie over geheel Wirdum.

 

Blz. 18

Gister den 6 October hebben gedaan, naar welke de belasting zal geheven worden, bij den afloop der taxatie over geheel Vriesland.

Heden den 9 Oct. was er eene publieke verkoopinge van eene Huizinge in de Buuren No. f169 waar op bij de beschrijving geboden is ƒ 1225-. En van eene Huizinge en Schuur zijne eene stelp aan de Werpster Dijk even buiten Wirdum No. 89 waar op geboden is ƒ 875,- zijnde deze plaats met alle de landen 1822 verkogt, zie mijne tegenwoordige Staat.

Deze veiling geschiede in de Herberg te Wirdum ‘s nademiddags 3 uur, door Notaris Alberda te Huizum.

Sedert de 8 is het weer veranderlijk met sterke Regen, zoo dat ons land vrij wat begint te trappen, wij konnen om de nattigheid de koeijen om te melken niet thuis halen, maar moeten verstrooid in het land melken.

De Ojevaars vermenigvuldigen alhier in den omtrek jaarlijks, en geen wonder, een ieder is met de komst van een paar dezer vogels vereert, en ruimt dezelve gaarn eene plaats en wanneer zij genegentheid betoonen om ergens te nestelen; zoo hadden zich voor den jare 1806 een paar op onze oude schuur genesteld, jongen voortgebragt, en kwamen telke jare weder, reeds hadden zij hun nest weder betrokken, toen men de oude schuur begon aftebreeken, om eene nieuwe in plaats te stellen; waarom de schrijver te rade wierd, om het nest, reeds met eijers of jongen voorzien af te nemen

 

Blz. 19

en op eene daar toe gekozene boom te plaatsen; dit gelukte volkomen, de jongen werden aldaar door hen gevoed en tot rijpheid gebragt.

Sedert hebben gemelde ojevaars dit nest altoos betrokken en alle jaren 2, 3 of 4 jongen groot gemaakt; het nest wierd ook alle jaren aangevuld en opgehoopt, en kreeg daar door een aanzienlijke hoogte en zwaarte; maar wierd daar door ook op deszelfs fondament steeds zwakker, bij harden en sterken wind te waggelen, zoo dat het zich liet aanzien, dat het eerlang dreigde aftestorten. De hoogte, de omtrek en de plaats liet niet wel toe om het zelve te schragen en te onderstutten; evenwel bleef het in het opkweeken van twee jongen, schoon waggelende, nog in stand, tot dat eindelijk in het laatst, dat is op den bevorens gemelden 28 September toen het dag was bevonden wierd, dat het beneden in den wal en voor het grootste gedeelte in den gragt gestort ware. Eene ontzettende hoeveelheid prikken en lagen ruig kwamen er van te voorschijn, en geen wonder, 18 aaneenvolgende jaren was er op genesteld, gebroed en jongen aangekweekt. Voor de komst der ojevaars van 1825, zal er bij welzijn voor gezorgd zijn, dat er weder gelegentheid om te nestelen, op denzelfden boom, gegeven zal worden.

Schoon deze dieren geen voordeel voor de houders aanbrengen, is derzelver huishouden en tegenwoordigheid, gedurende hun verblijf alhier niet onaangenaam.

Als dit dezelfde ojevaars zijn, welke alhier zulk een geruimen tijd genesteld hebben, kan met gene volkomene

 

Blz. 20

zekerheid gezegd worden; de schrijver gelooft van ja, evenwel bij de komst van 1823, merkte men tusschen elkanderen in het eerst die gezelligheid niet als in voorgaande jaren, het mannettje ojevaar was toen op gewoonen tijd dat is in het begin van maart verschenen, een dag of 3, 4, 5, 6 daarna al na dat de wind en het weer ware, kwam doorgaans het wijfje. Dit bleef toen over den gewoonen tijd, het mannetje scheen te kwijnen, zat dagelijks op het nest, scheen altoos naar het oosten van waar zij doorgaans kwamen, te tuuren, het had volstrekt geen fleur, eindelijk naar verloop van 14 of 15 dagen verscheen er een wijfje maar op een afstand, en hield zich eenigen tijd op het huis of op de schuur, maar niet op het nest, tot dat zij eindelijk paarden, druk begonnen te nestelen, eijers te leggen en telkens weder buiten te werpen tot ten minsten 4 of 5 toe, waar van eenige door ons geheel opgenomen zijn, andere waren stukken, dit was mede buitengewoon, eindelijk begonnenze te broeden en handelden even als vorige jaren. Uit het een en ander is het niet onwaarschijnlijk dat het wijfje verloren geworden en eene andere daarvoor in plaats gekomen is; bij de komst van 1824 ging alles weder toe als in voor gaan de jaren te weeten:

Het mannettje komt doorgaans zoo als gezegd is, in het

 

Blz. 21

begin van Maart, kleppert en is vrolijk, bezoekt steeds het nest, houdt zich telkens eenigen tijd, en voor al des nachts daar op, maakt aanstalte om te nestelen, tot dat naar eenige dagen op den tijd op welken het wijfje schijnt verwacht te worden, hij naauwelijks het nest verlaat, eindelijk komt het gewacht wordende wijfje, zet zich dadelijk bij hem op het nest, nu is de vreugde ten top, een aanhoudend geklepper laat zich hooren, zij betoonen elkanderen allerlei genegentheid zoo het schijnt, tot dat het wijfje na de eerste vreugde bedrijven, streeken en knabbelen, over zijnde door vermoeidheid van de reis, zich op het nest neer zet en aldaar eenige uuren korter of langer haar verblijf alzoo gehouden en uitgerust zijnde beginnenze dadelijk te paaren, vliegen op en af en beginnen het nest terstond in orde te schikken, met prikken en ruig te toogen, tot dat het wijfje al in het begin van de eerst dagen harer komst, eijeren begint te leggen, en daar na te broeden, het mannettje vervangt het wijfje, en zoo wederkeerig elkanderen, gedurende den broedtijd, ook eenigen tijd als de jongen daarna uitgekomen zijn, zij laten dezelve nooit zonder dat een of ander beurtelings over het jonge gebroed als het ware toezigt houdt, zetten zich bij regen of onweer over hetzelve neer, om te verwarmen, of tegen ongemakken te beschermen, dit duurt zoo lang tot de opgroei toelaat dat de beide ouders het nest gelijk

 

Blz. 22

konnen verlaten, om voedsel voor het jonge kroost op te doen, waar toe naar mate de aangroei van de jongen vordert, zij eindelijk het zeer druk beginnen te krijgen, dewijl deze dieren zeer hongerig en gulsig schijnen te zijn; zij voeren telkens voorraad aan opgezameld in den krop, welke zij de jongen voorwerpen, het is een lust om te zien, hoe zij hunne bekjes naar de oude opsteeken als hij bezig is, zich van zijn voorraad te ontlasten; als de jongen grooter en groot worden heeft dit voederen voor de oude somtijds veel moeite, dewijl de jongen de ouden geen tijd laten om behoorlijk zich van het ingeborgen voedsel te ontdoen; maar staren met openen bekken naar het uitgebraakt zullende worden aas het welk zoo dra uit den bek van den ouden niet te voorschijn komt of vatten het gelijkelijk aan, waar door de een den ander het dikwijls weder onttrekt, en een derde zich somtijds, door eene gauwigheid de vegtende partijen het aas ontrukt en inslokt; het is een wonder om te zien, hoe zij tegen elkanderen trekken kunnen, wie het hebben zal, het zij een rat, snoek, of ander aas; die er zich meester van gemaakt heeft, is al weder even gulsig als de anderen om den ouden als hij weder komt uit den bek te rukken; men moet daar bij verbaasd toezien, hoe zij een tamelijk dikke snoek, visch of rat, konnen doorzwelgen, en in de maag bergen, dikwijls zijn de halzen er zoo door gezwollen dat zij dezelve naauwelijks buigen konnen, evenwel echter zonder eenigen schade of nadeel toe te brengen, en schijnt al spoedig verteert te zijn. – De jongen als zij groot beginnen te worden, bewegen zich gedurig om te vliegen, tot dat zij genoegzame sterkte gekregen hebbende, in de maand van Julij van het nest op en af vliegen, en niet lang daarna geheel verlaten

 

Blz. 23

met de ouden rond vliegen, op de wieken drijven, om zich tot den aanstaanden aftogt voor te bereiden, tot dat zij omstreeks den aanvang van Augustus geheel verdwijnen.

Nooit komen deze dieren op het nest of zij klepperen, dat eene niet onaardige gezelligheid geduurende hún verblijf zoo wel bij dag avonds laat en s morgens vroeg verwekt, ook klepperen zij bij elke ongewoone gelegentheid, het zij dat er vreemde ojevaars in de nabijheid verschijnen of bij andere gelegentheden, de jongen beginnen dit ook al vroeg, werpen de kopjes achter en voor over en kleppen een zacht geluid en sterker naar mate zij in groei toenemen.

Als zij meer als een broed eijers leggen werpen zij buiten, ook als zij meer jongen hebben als zij voeden konnen, of als er zwakken onder zijn, welke op den tijd van hun vertrek geen genoegzame sterkte konnen verkrijgen, om de groote reis mede te doen; althans daar aan moet het mijns inziens toegeschreven worden, dat zij bijkans alle jaren een of meer jongen buitenwerpen en deze zijn zonder genade verlooren al waren zij bijkans geheel volwassen, maar meest wordt dit gedaan als zij de helft of minder van húnnen wasdom bekomen hebben, wij hebben dezulken wel weder in het nest gebragt, in vermoeden zijnde, dat zij bij ongeluk daar buiten geraakt waren, doch het bleek een weinig altoos daarna, dat het zelfde jong weder op den grond tuimelde, en wel eens van den ouden dood gemaakt wierd.

Doch wij herinneren ons dat wij geen natuurlijke historie schrijven; maar de genegentheid voor deze dieren alhier gevestigd heeft ons afgeleid, en als eene bijzonderheid willen wij hier aanmerken, dat er op den 8 Oct. l.l. in de Leeuwarder Courant geadverteert wierd: dat er in Groningerland drie

 

Blz. 24

zwarte ojevaars gezien zijn, waar van een gevangen en aan het museum van natuurlijke historie, te Groningen geschonken is.

Tot heden den 14 Oct. afwisselende regen thans koud met harden wind, en hoog water; gedurende den dag van heden vermeerderende regen met storm, op den avond ging de wind liggen met eene opene lucht en verminderde koude; het water is dezen dag zeer gewassen, het land staat in splis de greppels zijn vol, zoo mede de beslotene slooten, het laat zich aanzien dat de beesten spoedig naar stal gaan, het vermeerderde gras, wordt wegens het trappen in korten tijd verslonden, en wijst ons onbestendige van aardschen overvloed.

Den 19 Oct. Het is thans mooi weder, het weerglas begint ook goed te staan. Een ieder verlangt naar droogte, het ziet er slecht over het veld uit, het is buitengewoon nat en slibberig. Het is bijna niet mogelijk het land op klompen droog te gaan, voor al niet door de dammen alwaar de beesten door moeten weiden; wij melken thans 26, en beweiden 48 Pondematen aan elkanderen gelegen. De 14 Pondematen is het naast bij huis alwaar wij morgen en avonds verstrooid melken. Het heeft verbazend veel moeite, het land dikwijls op en neer achter de koeijen met de melk te loopen. Even zoo is het hier met alle de boeren. Niet tegenstaande het aanhoudende onstuimige weder, melken wij nog 8 goede emmers melk.

 

 

 

Blz. 25

Den 22 was het weder eenigzins droog, zoo ook den 24 October, de aardappels zitten voor een derden deel nog wel in den grond, eenige boeren hebben zich voor het invallen van den regen dus in het begin van October van winter voorraad voorzien voor den prijs van ongeveer 6 St. de korf; Doch velen hebben van het mooi weder en de bruikbare wegen geen gebruik gemaakt, om dat het voor den winter behoefte, nog te vroeg ware op te slaan, thans zijn de meeste zonder aardappels, waar onder ook de schrijver, de prijs is tot 10 St. de korf geklommen.

Niet tegenstaande de onbruikbaarheid ven de wegen, hebben wij sedert de 25 twee wagenvollen aardappels van Beetgum gehaald, en dit juist van passen; want het onstuimige weder is sedert gemelde, afwisselende voortgeduurd, en zoodanig toegenomen, dat niet tegenstaande afwisselende koude buijen, verzeld met sterk Hagel; gedurende de geheele dag van den 4 November nu en dan hevige donder, zoo dat op den avond van dien dag een ontzettende onweder van donder en Bliksem, ongeveer 9 uur, in den omtrek van hier; met regen en hagel verzeld, woedde, en tot `s nachts nu en dan nog slagen gehoord wierden.

Berigten van elders melden op gemelden van hevige donder en Bliksem, men heeft in een der landen van mijn naaste buurman ‘s anderen daags een koebeest dood gevonden, waarschijnlijk van het onweder doodgeslagen, althans `s was anders hoegenaamd geen ongemak aan te zien: op dien zelden tijd

 

Blz. 26

is er ook een koebeest doodgevonden te Kornjum, waar van de eigenaar vermoedde, dat het van den donder getroffen ware, en om dat hij een mede deelneemer van de Brandsocieteit ware, vergoeding van deze geledene schade vroeg; maar om dat er wel waarschijnlijkheid ware, doch geene genoegzame bewijzen, ook geene getuigen voorhanden, om te bevestigen dat het beest van onweder gedood ware, is de man afgeweezen zonder vergoeding te erlangen.

Men heeft gedurende het onstuimige weder, het welk tot heden den 23 November afwissende voortduurt, van zeer veele ongelukken op zee gehoord, wegens de menigte van gebrokene schepen, aanspoelen van dooden, en allerleije stukken en wrakken van schepen, waar van een aantal misschien met man en muis zijn vergaan.

De berigten uit Duitschland en nabuurige landen, zijn mede onzettende, wegens de overstromingen van rivieren en andere wateren, de schade daar door veroorzaakt wordt verbazend hoog opgegeven, gehugten en geheele dorpen zouden volgens die berigten weggespoeld zijn; deze overstromingen worden niet geheel aan den veelvuldigen regen toegeschreven, maar misschien door aardbevingen of andere krachten der natuur veroorzaakt te worden. Schoon het in onzen omtrek wel buitengewoon hoog water is, heeft men hier te Wirdum daar zoo veel hinder niet van, als wel in de lagere deelen van Vriesland,

 

Blz. 27

alwaar het grootste gedeelte onder water staat; men houdt alhier de molen krijten, nog met moeite boven; maar als de wind er op diendt, zoo als hij heden Zuidoost is, met sterke regen verzeld, behoeft de wind maar een weinig toe te neemen, zonder tot stormen over te gaan, loopen gemelde molen krijten hier ook onder.

Men heeft in het laatst van den verleden week, tegen den nieuwen maan, van zeer hoog water in de zee gehoord, evenwel op den tijd der nieuwe maan, was het weder eenigzins bedaard met een afdrijvende wind.

Deze berigten melden wijders, dat er alle moeite en vlijt aangewend is, om de zee dijken te behouden, zoo als zij overal op onze kusten ook ongeschonden gebleven zijn, behalven dat er te Workum of Hindeloopen een dregend gevaar van een doorbraak zich hadde laten aanzien, doch gelukkig afgewend is.

Even zoo als het zich te vooren liet aanzien, is het ook gebeurd, den 11 en 12 Nov. hebben wij ons melkvee op stal gezet, zoo ook omtrent dezen tijd alle boeren, niettegenstaande er onder waren, die eenige dagen te vooren nog roemden, dat zij nog wel 2, 3 weeken zouden konnen weiden; maar tegen den hemel is niet te strijden, deze wierden ook al genoodzaakt, de hunne te bergen, er is in tegendeel een overvloedige dankens stof, dat er zoo veel voorraad

 

Blz. 28

van hooi gewonnen is, niet alleen, maar ook dat alle zoorten van granen zoo kostelijk zijn ingezameld geworden, alleen de aardappelen hebben wel het meest geleden; die men nog laatst bij droge dagen heeft verzameld neigen zich tot rotten en deugen niet veel, die men niet dollen konde zijn verrot, waar van nog een groote kwantiteit. Niettegenstaande worden de beste voor 11, 12 en 13 Stuivers verkogt.

Het vee houdt tot heden prijs, de boter en kaas zijn duur, de boter geld over de 40 Gulden het fandel en de Kaas 16 a 17 Gulden, de granen rijzen ook in prijs, behalven de Rogge en Tarwe.

Der Armvoogdije Administratie, dat is de toestand der zoogenaamde buiten armen in onderscheiding van die der Diakonie, is alhier thans in geen gunstige toestand, men berekend dat de tegenwoordige op nieuw jaar afgaande Administrerende Armvoogd Hindrik Andles Palsma aan deszelfs opvolger Wijger Doekes Hellema eene schuld van 1100 Gulden S.C. zal overdragen.

Niettegenstaande de behoeftige toestand van dit bovengenoemde Armbestuur, heeft zich voor ongeveer 3 a 4 Jaren alhier een kleermaker van Leeuwarden met een zeer zwaar huisgezin en in zeer behoeftige

 

Blz. 29

omstandigheden neergezet, en daar men misschien door behulp van een zoodanig bestuur te Leeuwarden, alwaar hij verjaard is allerlei delaijen gezogt heeft om den man alhier te doen verjaren, hebben gemelde armvoogden met alle devoir aan te wenden het zoo ver gebragt dat de man mei 1824 moeste verhuizen en met de woon zich naar elders te begeven; doch een onzer mede ingezetenen, welke met naam dient genoemt te worden Wijbe Rijpkema een zwager of behuwdzoon van Andle Sjoerds Andringa heeft misschien op belofte van een zware huur, den gen. kleermaker een wooning ingeruimd, tot groot misnoegen van de Wirdumerlievende ingezetenen; ook hebben gen. armvoogden die zaak al weder zoo verre gebragt, dat de kleermaker deze wooning moet ontruimen en wel voor den 12 November, doch vermits zij elders niet een wooning als nog voor hem konnen inruimen, moet hij op hoog bevel alhier huisvesting behouden, gelijk hij tot nog toe heeft, tevens om hem bij provisie onderstand te verleenen, in zijne behoeftige omstandigheden, hoe ver deze zaak zal loopen, of Wirdum ook te eeniger tijd met dit huisgezin zal bezwaard worden, moet de tijd leeren. Intusschen heeft gemelde kleermaker alhier alle gunst verlooren en moet zijn werk van elders zoeken, waardoor zijn armoede des te grooter wordt.

 

Blz. 30

Alzoo wordt het nadeelige van de wet op het stuk der verjaring na 4 jaren inwooning, behalven overal, ook hier gevoeld, mogt onzen Koning daar anders in voorzien, op dat de gemeene en behoeftige menschen, reeds arm door de verdrijving van de eene plaats naar de andere, niet daar door tot den bedelstaf gebragt worden; want een handwerksman arbeidsman of eenige neering doende lieden, door de gunst der ingezetenen een sober bestaan genietende, moeten binnen de 4 jaren weder verhuizen, naar elders en dikwijls naar vreemde plaatsen, alwaar men hen niet kent, en dus als vreemdelingen behandelt en daar door al spoedig in de diepste armoede gedompelt worden.

Daar komt nog bij dat de Administrateurs, anders zeer menschlievende menschen zijnde, uit kragt van voornoemde wet, de belangen van hunne Administratie zullende voorstaan, gedrongen worden, om hunne behoeftige evenmenschen te verdrijven of uit de plaats hunner inwooning te verjagen; en daar door hun sober bestaan te ontrukken; welke eene hardheid! uit kracht van noodzakelijkheid hen opgeleid!

Heden den 24 Nov. harden wind, doch omdat de wind iets naar het zuiden uitgeschoten is, is het water hier eenigzins gezakt. Des niettegenstaande, ziet men hier overal, het jonge vee nog weiden, trouwens de

 

Blz. 31

landen zijn buitengewoon groen, en het overige gras, dat nog niet vertrapt is, of zich weder herhaald heeft, is krachtig en voedzaam, dewijl het door den vorst niets geleden heeft, want geduurende den geheelen herfst tot nu toe, heeft men geen de allerminste vorst gehad, dat al zeer zonderling is.

De leer en leeslust is hier nog al tamelijk opgewekt, onlangs den 18 November l.l. vierde men het gewoone kinderfeest. Dit is voor kinderen een vrolijken dag, wanneer alle de schooljeugd in feestgewaad na elks vermogen uitgedost daar aan deel neemt, onthaalt wordt op gemeene kosten van koek en bier. De Meester opent dit feest met eene daar toe dienende aanspraak en wijders gezangen met de kinderen in de school vergaderd ten aanhooren, van een ieder die er lust aan heeft, doet daar op aan het hoofd van alle de kinderen in orde geschaard een en ander maal omgang rond om de buuren, wijders strekt de school geduurende het overige van dezen dag tot der kinderen verblijf na een ieders lust, loopen uit en in, en zijn als dan volkomen vrij na een ieders behagen, echter onder behoorlijk toezigt.

Over 1824, is het in dezen oord en dus ook hier een vrij jaar, dat is te zeggen, dat er niet mag

 

Blz. 32

gejaagd worden het zij met honden nog met eenig geweer; het wild zal dus wel zeer vermenigvuldigen, en de liefhebbers over 1825 gelegentheid geven, om aan hunnen lust overvloedig genoegen is geven. Dit strekt echter tot voordeel van die ingezetenen welke hunne landerijen jaarlijks laten registreren en alsdan inpaalen, om bevrijd te blijven van de lastige bezoeken der jagers. Deze registratie kost den schrijver jaarlijks ongeveer 6 a 7 Gulden, behalven de moeiten om in paalen. Dat is te zeggen men stelt op ongeveer 50 roeden afstand paalen met een boven aangehegt bord, waar op geverfd staat de naam van den eigenaar dezer landen, dus: privatieve jagt van D.W. Hellema.

Mogt het voorstel van de heer Kemper in de Staten Generaal doorgaan, dan zoude een ieder op zijne eigene landen mogen jagen, en dus bevrijd blijven van de moeite en kosten, om vreemden buiten te keeren, dit voostel of deze voordragt is toen verworpen; dan dewijl dezen waren vaderlander overleden is, en zijne stem tot de algemeene belangen niet meer kan laten hooren, staat er misschien nog wel eens iemand op, die de echo van dien toon met nadruk te rugge kaatst.

 

Blz. 33

Den 1 December, tot heden is het weer onstuimig in vooral in het laatste der voorige maand, inzonderheid de laatste dier maand, men hoorde `s morgens in de verte zware donderslagen, en ging schielijk tot zware regen verzeld met hevigen wind, over, en duurde tot heden; op den avond gebroken lucht, en vallende wind.

De kinkhoest heeft in den nazomer geduurende den Herfst en tot heden onder de kinderen niet alleen hier, maar over al in Vriesland, zich laten voelen, zelfs wierden jonge lieden er van aan getast, evenwel zijn aan de gevolgen zoo veel de schrijver bekend is, alhier geen kinderen tot hier toe overleden.

De landen en voetpaden zijn in dezen omtrek zeer nat week, en modderig, zonder laarzen is het naauwelijks te reizen, de dammen alwaar de paden doorloopen, zijn voor den voetganger allermoeijelijks om er door te gaan, zelf met laarzen, niettegenstaande het Bestuur een goed toezicht houdt over dijken en wegen, houten en paden, is er geen helpen aan, dewijl de weekste landen alwaar de paden overloopen door de beesten getrapt en de gaten vol water staan. De meesten der jonge lieden reizen naar de buuren, het zij naar de kerk, catechizatien, of om boodschappen te doen, op klompen welke doorgaans zulk een slag van hebben om er mede te loopen, dat zij er meestal, zonder zich nat te maken, door kunnen vaak beter, als die geene, welke met laarzen zijn voorzien

 

Blz. 34

dewijl den zulken, zonder zich te mijden, tot aan de ooren met vuiligheid bespat worden.

Geduurende midden zomer openbaarde zich alhier een besmettelijke ziekte, meestal doodelijk van die geene, welke er door aangetast wierden, terwijl na langduurig zukkelen van die geene welke in het leven bleven, naauwelijks herstelden. Door de onvermoeide vlijt van onzen tegenwoordigen Chirugijn G. Vlaskamp, en ruggesteun van de Armvoogden onder wiens gealimenteerden deze ziekte uitbrak en verscheidene daar van overleden zijn, is het onder Gods Zegen gelukt, dat zij niet algemeen doorgebroken is, alleen deze en geene der naastbestaande welke in betrekking tot die der gealimenteerden stonden, wierden niet verschoond, maar moesten hunnen bijstand bij de zieken veelal met den dood bekoopen; de Armvoogden leden door het bedienen hunner zieken, veele kosten, dewijl een ieder zelf de buuren, uit vrees, in dezen hunnen plicht om de zieken of dooden te beredden te kort schooten. Uit oorzake hier boven gemeld heeft zij eindelijk geheel opgehouden. Zij was denkelijk aangebragt van Marssum, alwaar deze ziekte vooral te Beetgum een groote menigte menschen ten grave sleepte; dewijl een nabestaande van iemand der gealimenteerden alhier, eene zieke of een ziek Huisgezin te Marssum bezogt en bediende, aldaar ook aangetast, met de ziekte overkwam, en dus anderen besmette,

 

Blz. 35

voor het overige schijnt Wirdum een gezonde plaats te zijn; dewijl men hier selden van volksziekten, koortsen of diergelijks hoort, zoo als doorgaans aan den Bouwkant en elders wel het geval is. Verkoudenheid is wel met andere plaatzen, onder de Ingezetenen, algemeen.

Van den 1 December tot den 12 is het weder nog bij afwisseling onstuimig somtijds met weerlicht, zoo was den 7 ‘s avonds onder anderen geduurige Blixem en vooral 10 uur `s avonds verzeld van een ontzettende donderslag, zoo hevig in dezen omtrek van uuren gaans, als maar selden gehoord wordt; de Blixem daar van sloeg tot spleten in schoorsteenen door, dat het bij het licht van den kaars overal bemerkt wierd, zonder evenwel tot hier toe bekend is, eenige schade aangebragt te hebben.

Op gemelden dingsdag den 7 Dec. alhier een sterfgeval gebeurd, dat over het algemeen zeer veel indruk verwekte, en waar uit onzen Leeraar den eerst daaraanvolgenden Zondag een daar toe betrekkelijke Leerrede uitsprak. Het geval was dus: een boer van de Him, Gjalt Sjoerds (zie onzen tegenwoordigen staat) hadde een koe verkogt aan Hendrik van der Wal te Wirdum, hij leverde in perzoon op gemelden tijd dit beest af, at des middags bij den kooper, vertrok na eenigen tijd, alvoorens in de buren nog een boodschap verrigt hebbende naar huis, digt aan de Zwichumer dijk op het binnenpad gaande, gekomen zijnde, zag iemand hem liggen, zonder te weeten wie het was, liep naar

 

Blz. 36

een van de buuren, men kwam ter dezer plaatse, en ziet de man was dood, zonder hem te herkenen, zond men overal aan de buren kennis, zelf aan zijn eigen huis, dat er een man dood in het land lag bij nader kennis te nemen, zag men met groote ontsteltenis, dat het hunnen buurman ware, en wierd het lijk toen naar zijn eigen huis geschikt. Pas een kwartier voor den tijd toen de man uit de buuren ging was hij zeer wel, althans men had geen de minste ongesteldheid aan hem bespeurd, nog hem daar over klagen gehoord.

Sedert den 12 schijnt het weder eenigzins gunstiger, ons weerglas staat hoog, evenwel geheel zonder vorst, behalven dat het op den 6 en 11 ‘s morgens eenigzins gekorst ware.

Den 24 Dec. tot heden sedert voorige aanteekening afwisselend onweder, verzeld van harde wind en storm, tusschen den 20 en 21 ‘s nachts donder. De binnen waters zijn zeer hoog, en worden na dat de wind is, opgejaagd of weggedreven; evenwel hebben wij geen reden van klagen, zoo als wel de lagere gedeelten, ook heeft de wind daartoe hier ook niet extra gediend, zoo als op den 22 een gedeelte van het nieuwland aan deze kant der Stad overstroomde, wegens het hooge water over de zwette, en de daardoor veroorzaakte geweldige overstroming over de Sneeker trekweg, welke in dezen oord zeer laag is, doch nevens de uitgestrektheid van Wirdum bij algemeen, ja zelf bij buiten gewoon water hoog genoeg is, er wordt van de Nieuwlanders aldaar wel zeer over geklaagd,

 

Blz. 37

doch tot hier toe hebben de Commissarissen van de Trekweg aan dat gedeelte om te hoogen noch geen werk gemaakt. Misschien worden zij daar in van de overzwetsters wel op dringende verzoeken te rugge gehouden; want met een sterke zuidwesten wind, wordt het water in dien hoek bij Schenkeschans te zamen geperst door het sluiten van het verlaat, als eene scheiding van Oosten en Westergoo, waar door zich dan uit dien hoek veel water over den trekweg ontlast, tot verlichting van de overzwetsters, maar tot groot bezwaar van dit gedeelte der Nieuwlanders. Er zijn anders wel gewigtige redenen om het water van Westergoo te keeren, nadien dit deel zich met kracht verzet heeft, om tot de belasting van slatting der Dokkumer Ee te contribueeren, langs welke het overtollige water zich anders door de Nieuwe Zijllen ontlast.

Den 25 zeer harde wind en regen, maar vooral den 26 Dec. geduurende den dag storm en droog weder; de nieuwe landen zijn door het overloopen van den Trekweg; gedurende den volgenden nacht tot aan des schrijvers zathe van de Stad af, genoegzaam onder water gezet. Het heugt geen oude menschen bij aanhoudenheid zulk onstuimig weder gehad te hebben, met onweders van donder en Blixem verzeld, zoo is tusschen den gemelden 20 en 21 ‘s nachts eene boere huizinge met al het vee behalven eenig huisraad te Welsrijp verbrand.

Ten aanzien der Zee dijken zijn de geruchten niet zeer gerust stellende, zoo is er onder anderen

 

Blz. 38

bij de Lemmer eene dreigende doorbraak geweest, maar gelukkig gestopt. Naar den Kuinder wordt den Dijk steeds zwakker, van elders heeft men nog niet gehoord, vooral van den jongsten storm, maar die geenen welke met den toestand der zeedijken eenigzins bekend zijn, spreeken met ontzetting over het dreigend gevaar.

Aanvang van het jaar 1825

Den 11 Januarij. Sedert den 8 is het weder gunstiger geworden, doch heeft tot daar toe min en meer afwisselende onstuimig geweest, vooral in de laatste dagen van het voorgaande en begin deze jaars, het stormde afwisselende, de wind schoot doorgaans wel eenigzins, die nademiddag uit, maar kromp altoos tegen den avond en stond ‘s morgens in het zuiden. Geen lieden heugd het ooit bij langduurigheid zulk weder gehad te hebben.

Alhoewel men van tijd tot tijd meer over de Zeedijken bekommerd wierd, en bij den openbaren Godsdienst ernstige smekingen ten hemel gedaan wierden, om bewaring voor het dreigende gevaar, zoo is tot hier toe het gevaar afgewend en de Dijken behouden gebleven. Mogt men maar van harten dankbaar zijn!!!

De binnenwateren zijn des niettegenstaande genoegzaam overal overgevloeid; zoo was bijvoorbeeld den 3 Jan. ‘s morgens bij het opkomen van den dag wegens den storm uit het Noordwesten van den voorigen nacht, van hier tot aan de Stad, alles onder water, het was een volkomen waterplas, het water stond aan het hornleger van

 

Blz. 39

des schrijvers zathe, zoo ook al de plaatzen van hier tot aan de Stad, op het Nieuwland gestegen, waar van er zijn die het water diep in huis en schuur hadden. Dit gezigt baarde in het eerst schrik en ontsteltenis, men vreesde voor een doorbraak in de zeedijken; maar het bleek wel dra dat het binnenlandsch water en de Sneeker Trekweg overgestroomd ware; de aanwas hield eindelijk op en begon weder te zakken, des dingsdag den 4 was het afgeloopen, doch door een weder opkomenden storm uit het west en Noordwesten, vloeiden deze landen den 5 weder over, en stond ten naasten bij zoo hoog als te vooren. Sedert is het water weggevloeid en alles heeft de voorige gedaante, dat is men ziet van hier tot de Stad geen water behalven hoog in de sloten alles is weder hoog land. Tot hier toe heeft men geen vorst van eenig aanbelang, ‘s morgens den 4 was de grond eenigzins gekorst, maar was weldra weg. Om er nog iets van te zeggen, hoe hoog onze landen overgevloeid waren: de planken dreven tegen de ruigscherne, onze voole schapen stonden op een hoop achter den tuin, alwaar het anders hooger is, tot aan het lijf in het water, de laarzen op het hoogst opgetrokken was ons klein stuk anders zeer hoog land naauwelijks waadbaar, de schapen trokken wij met een lang tou door het water op de weg, welke maar even boven ware, schoon digt bij huis, was het onmogelijk omze door het diepe water te drijven, de gelden waren bij de Trekwegs landen, alwaar het water zoo spoedig niet ware overgevloeid, deze haalden wij mede op den weg, en zoo bragten wij onze schapen in veiligheid.

 

Blz. 40

Den 14 Jan. tot heden blijft het weder gunstig, de wateren zakken, geen de minste vorst wordt waargenomen. De hoogste paden beginnen gangbaar te worden, die voorzichtig gaat kan op schoenen weder naar de Stad reizen, zonder nat te worden.

Mijn zoon is verleden zondag den 9 en Beekhuis beide studenten alhier, den 12 naar Groningen vertrokken, zijn de gedurende de winter vacantie van 3 weeken thuis geweest, alhoewel zij henen en weder van daar met de Trekschuit reizen, waren de wegen naar de Stad en elders genoegzaam zonder laarzen onreisbaar, en dus voor hen zeer onaangenaam in het te huis zijn; dewijl zij alhier nergens anders konden komen, wegens het afwisselend gedurende verschriklijk onstuimige weder.

Den 19 Jan. sedert gister nieuwe maan, na dat ‘s morgens met helder weder de grond eenigzins gekorst ware en een krimpende zuiden wind, wierd de lucht ‘s middags betrokken en `s avonds regen met storm, is het onstuimige weder als vooren, het binnenwater hooger dan het immer in dezen winter alhier geweest is, zonder evenwel de bevoorens gemelde overvloeijing te achten. Mijns buurman krijte is in den verleden nacht weder onder geloopen, na dat dezelve bevoorens bijkans droog gemaald ware, is alles te vergeefs werk geweest, moet nu weder alle moeite aanwenden, om zich van het overvloeijende water te ontdoen.

 

Blz. 41

Als eene bijzonderheid diendt vermeld te worden, dat er gedurende den verleden Herfst en den loop van dezen Winter alhier op het nieuwland en in den omtrek, volstrekt geene Kievieten en Wilsters zich opgehouden hebben, zoo als wel andere jaren; zij wierden nu en dan wel gezien, ook wel in groote menigten, maar altoos in de vlugt naar elders herwaards en derwaards, waar door het den Schrijver maar een maal op eenen dag, schoon andere dagen zich ook daar toe verledigde gelukte 15 te vangen; hoewel anders met een geschikt net benevens alle benoodigdheden daartoe betrekkelijk uit liefhebberij daar wel van voorzien zijnde. Op andere plaatsen in vriesland en vooral aan den bouwkant alwaar dit gevogelte in dit bijzonder saizoen zich bij duizenden ophield, zijnze bij honderden gevangen. Wat hier van de reden mag zijn, is bij den schrijver niet uit te vinden, dewijl het land gewormte alhier even overvloedig is als in voorgaande jaren, ja houden zich hoog in den grond op en dus gemakkelijk en overvloedig voor het gevogelte om er op te aazen. Te Wirdum en in den omtrek waren zij in den herfst en voorwinter somtijds in ontelbaren menigte, maar aasden nooit op het nieuwland. De eenigste reden hier van, welke bij den schrijver eenigen schijn van waarschijnlijkheid tot dezer vogelen historie

 

Blz. 42

kan bijdragen is, dat de wormen, welke zij tot voedsel nemen op het nieuwland misschien niet zoo smakelijk en dus niet zoo voedzaam in dit onstuimige saizoen vinden; als wel op het oudland in den omtrek van Wirdum en van den bouwkant.

Daar en tegen zijn de zeevogels of zoogenaamde zeemeeuwen, hier zoo veel te overvloediger; zij onthouden zich bij afwisseling tot hier toe alhier bij duizenden; ja in ontelbaren menigte. Als het weder eenige dagen gunstiger is dan verdwijnen zij wel; maar bij een aanstaanden harden wind, storm en onweder vertoonen zij zich als sneeuwvlokken over het veld, waardoor de landen zich wegens de menigte, waar op zij zich neerzetten, geheel wit vertoonen, zij schijnen van een voorttrekkenden aart te zijn, nimmer verblijven zij eenigen tijd op een en het zelfde land, maar spoeden zich telkens voorwaards, en schijnen dus in een groote uitgebreidheid bij troepen elkanderen op te volgen. De onderscheidene zoorten zoo wel grooten en kleinen, waar onder graauwe van een zeer grooten zoort, heeft de schrijver nooit alhier waargenomen. Sedert eenige dagen en op dit oogenblik den 20 Jan. schoon het weder eenigzins gunstiger is, zijnze alhier in gemelden zoort, bij duizenden; of dit weder een voorteeken zal zijn van onstuimig weder, moet den tijd leeren. Het schijnt dat

Blz. 43

deze vogels bij een hooge en onstuimige zee, hun verblijf langs de stranden niet konnen houden, om zich van het benoodigde voedsel te voorzien; maar landwaarts in zich begeven om het noodige voedsel te zoeken. Dit evengemelde zal dan de waarschijnlijke reden zijn, dat menze hier bij zulk een ontzettende menigte afwisselende waarneemt.

Den 2 Febr. sedert de voorgaande is het weder somtijds zeer fraai met zonneschijn, somtijds bij afwisseling onstuimig om den anderen daags vaak van het een uitterste in het andere. Den 26 der verleden maand had men ´s nachts eenig vorst gehad, maar verdween bij een schoonen zonnenschijn weder geheel. Het water begint merkelijk te zakken, evenwel blijft het zeer moeijelijk te reizen om de modderige paden, door het afwisselende onstuimige weder van regen en wind; geduurende den verleden winter heeft men zoo veel sneeuw niet gehad, dat het land bedekt ware schoon er een andermaal tot hier toe maar eenigzins sneeuw gevallen is, was terstond weder gesmolten. Nu en dan ziet men wel een rijpaard passeeren; maar volstrekt geene rijdwagens, behalven een overdekt wagentje dat hier sedert den 26 vooren gemeld dagelijks heen en te rug van de Stad, met 2 paarden bespannen stapvoets doorrijdt, waarvan de eigenaar eenen Heer Middachten is, welke onder Wirdum en Swichum vier boere plaatsen heeft, te Vollenhove woonachtig zijnde, evenwel afwisselende zijn verblijf, op een zijner boere plaatsen, meest Oenema State (klein Oenema genaamd) voor eenige jaren een heeren huizinge getimmerd heeft, gevestigd is, en met inwooning betrekt, ten einde zijn

 

Blz. 44

zaken en aangelegentheden rakende zijn bevoorensgemelde eigendommen in persoon waar te nemen; want zoo veel de schrijver bekend is staat hij hier volstrekt niet in betrekking, schoon hij mogelijk in Overijssel misschien wel in Gemeentens of Provinciale betrekking staat dewijl hij aldaar aanzienlijke goederen bezit en een Edelman is van den R.C. Godsdienst; hij wordt gehouden voor een man, die de Vriezen niet zeer gunstig is althans zijn meijers klagen wel zeer over hem, dewijl niet alleen gesteld is, op een zeer hooge huur, maar bij het minste verzuim de huuringe niet alleen expireert, maar dikwijls bovendien met boete er afkoomen. Ook draagt hij geen roem bij de Roomsch gezindte Gemeente alhier, maar wel bij de Gereformeerden – ook wierdt hij van iemand, welke bij hem te Vollenhove gewoond hadde en dus een uitlander zijnde, geroemd, als een man, die daar ter plaatse bij het algemeen wel gezien was.

De Eenden des schrijvers zijn heden nog niet aan den leg, hoewel men van elders hoort, dat er hier en daar al Eenden eijeren komen sedert eenige weeken, zoo zegt men onder anderen dat er iemand in het nabuurig Beers, een Eend gezet heeft te broeden, welke eijeren aanstaan de zouden zijn uit te komen, iets waar van zelden gehoord is.

De armvoogdije Rekening is op den 27 der verleden maand tot genoegen der ingezetenen gedaan, en tot adjunct den Administrerende toegevoegd Jan Dirks Valkema. Er waren wel veele schulden gemaakt; maar door de voogden opgenomen 1000 Gulden tegen 4½ Intres, en hier mede de schulden niet alleen afgedaan, maar bleef ook nog iets tot de Administratie

 

Blz. 45

om handen, ja uit een bijgevoegd balans bleek dat er gedurende een tweejarige Administratie S.C. 40 Gulden ondergeteerd ware, niet tegenstaande de tegenheden zoo door de bevoorens gemelde ziekten en sterfgevallen, de Armvoogdije betreffende als anderzins overgekomen.

Tot in standhouding van der Armen Directien n.l. de Armvoogdij is hier weder over de Ingezetenen een omslag gemaakt van 700 Gld. waartoe de schrijver heeft gecontribueerd twaalf Gulden. De voors. 1000 Gld. met de Intressen moeten op den 1 Mei eerst komende weder gerestitueerd worden, welke ten deele uit dezen omslag, door het Grietenije Bestuur ingecasseerd, moeten worden gevonden.

Niet tegenstaande den voorigen dag, goed weder was, is het heden nacht den 3 Febr. weder alleronstuimigst van regen en zeer harden wind geweest en duurt nog steeds voort. Gister kromp de wind weder naar het zuiden, en dan heeft het geduurende dezen verleden tijd zelden gemist, of den volgende dag baarde regen en wind.

In de voorige maand zijn de Kohieren der verponding van gebouwde en ongebouwde eigendommen reeds over 1825 executoir verklaard en aan de Ontvangers en dus ook den schrijver ter invordering gezonden; daar dezelve in voorgaande jaren na verloop der 5 of 6 eerste maanden van het jaar in werking konde gebragt worden, en nu reeds in de maand Febr. een aanvang over dit jaar zal moeten genomen worden te ontvangen met de

 

Blz. 46
2/12 verschenen gedeelten; in de gemelde belasting is de schrijver over 1825 aangeslagen, op iets meer dan 350 Gulden en de geheele Gemeente Wirdum en Swichum n.l. Salvo Calculo 23000 Gulden, buiten het Personeel, Patenten, veefonds en de accijnsen; echter is de verponding over dit jaar minder dan in voorgaande jaren, welke altoos bij 1/12 gedeelen of zoo veel maanden er verschenen waren, ontvangen zijn, en thans ook bij zulke gedeelten weder moeten betaald worden, de Kohieren der bevoorens gemelde belastingen zijn noch niet ingezonden en konnen dus met deze maand niet ingevorderd worden, de Accijnzen op het Gemaal en geslacht worden dadelijk bij de aangifte geduurende het geheele jaar betaald.

Niet tegenstaande de meeste boere huizingen in de Brandassurantie alhier verzekerd zijn, heeft eene Ruurd Hendriks Sijbrandij in navolging van andere plaatsen vooral aan den Bouwkant een afleider op zijne schuur te Barrahuis geplaatst, het welk door deskundigen als een zeker middel gehouden wordt om voor den Blixem beveiligd te zijn; maar het geen hier meest van alle man, en dus van het algemeen niet geloofd wordt. De kosten van gemelde afleiders ongeveer 30 Gld. en worden door A. Roelofs te Finkum en Rienks te Belkum, de bekende Kunstenaars, gemaakt.

De bevoorens gemelde omstandigheid, rakende het onderhoud van eenen alhier nedergezetten kleermaker is eindelijk hier op nedergekomen, dat de Armvoogdije alhier ontheft wordt

 

Blz. 47

wegens het onderhoud van dien man en deszelfs huisgezin, als mede schadeloos te worden gesteld, wegens de provisionele uitgaven tot deszelfs onderhoud verleend, om daar de voogden van de Stadsarmen te moeten worden gerestitueerd aan welk dit huisgezin om te alimenteeren is toegeweezen.

Den 4 Feb. geduurende den verleden nacht hevige storm uit het Noordwesten met vorst en sneeuwvlagen, doch tegen den middag de wind even westelijker geworden zijnde, ontdooijing van vorst en sneeuw. Op eene vrijdag invallende, geeft een slordigen marktdag, veele zeilschepen uit alle oorden van Vriesland ter markt varende, zijn misschien afwezig gebleven, vooral die over diepe wateren moesten vaaren; ook was het voor de boeren uit dezen omtrek ter voetgang allermoeijelijkst, zoo dat die gene welke geen boter ter markt hadden zekerlijk te huis zullen gebleven zijn; schoon anders van boter voorzien zijnde, zich om den duuren prijs derzelver wel een moeijelijke reis, zullen getroosten; de prijs van den verleden marktdag was 33 Guld. Schippersmarkt, de boeren krijgen doorgaans 2 a 3 Gulds. meer, bij den verleden herfst 5, 6 a 7 Guld. doch thans wordt er in dezen omtrek niet veel gemaakt, wijl de beesten die vroeg kalven moeten reeds gedroogd zijn, of gedroogd worden. De kaas bij partij onder de kooplieden in den verleden herfst voor 25, 26 a 27 Guld. verkogt.

Den 5 Feb. Gister Nademiddag een hevige donder en Blixem in het Noorden, wijders sneeuw en `s Nachts met vorst.

 

Blz. 48

Heden morgen harden wind met sneeuwbuijen en een West Noordwest wind, tevens jagtsneeuw, schoon niet zeer vorstig. Door den harden wind van gister nacht en in den voordenmiddag, zijn eenige gebouwen en schuuren vrij wat beschadigd; ook zijn er bedenkelijke tijding van Harlingen ingekomen, rakende den nood van het hooge zeewater, en dreigende gevaar, zijnde juist volle maan; doch waar van bij zekere berichten, vervolgens nader. De marktdag van gister was zeer ledig, evenwel was de boter eenigzins gedaald, doch bij het stuk zeer duur, zijnde het oude pond of de 5 oncen, om de gevinge hoeveelheid ter markt gebragt, voor 10 tot 14 St. verkogt nl. tot de 70 Cents. Trouwens de zeil en veerschepen weekelijkes ter markt varende, waren, zoo als men vermoed hadde, weggebleven, het was hen onmogelijk zeil te gebruiken, of althans zeer gevaarlijk de diepe wateren en vooral de wijdten en Meeren over te steeken. Niet tegenstaande het ongerief en de belemmering in den koophandel van het heen en terugvoeren van alle benoodigdheden, is tegen weer en wind niet te strijden, gelukkig nogthans, indien de zeedijken voor doorbraak maar behouden blijven; want tot heden nademiddag is het nog aanhoudende stormachtig uit dien zelfden streek, met zware jagt en sneeuw vlagen verzeld tevens eenigzins vorstig. Zijnde het weder niet beter als voortijds met zeer veel regen en wind; maar erger, dewijl de schapen ook moeten geborgen worden, het land is bekorst en met sneeuw bedekt.

 

Blz. 49

Den 7 Feb. Het weder is als vooren, doch de wind verminderd en staat weder in het Zuiden; tevens eenigzins vorstig en het land met sneeuw bedekt. Men wil, dat er veel zout water over de dijken geslagen is, en langs de geheele noordkant dreigende gevaren van doorbraak geweest zijn, zoo zelfs dat men geduurende den storm aan de dijken heeft moeten werken onder het aanhoudend klokken geklep, evenwel heeft men tot nog toe van geen doorbraak gehoord; doch misschien bij zekere berichten van alles iets nader.

Den 8 Feb. de berichten thans inkoomende zijn ontzettend, zie hier een uittreksel van een particuliere brief.


Vrouwen Parochje den 6 Febr. 1825.

“Ontzettend was voor ons noordelijk gedeelte der Gemeente, en die van onze Nabuuren den 4 dezer ‘s middags om 10 a 11 uur wierden wij met eene doorbraak in den Poldijk getroffen, welke spoedig eene groote braak ter lengte van eenige roeden zich uitstrekte, zoo dat bijna alle Polbewooners, met de hunnen en hun vee moesten vlugten, naar de nabij gelegene Landlieden op het nieuwe Bild. Maar helaas! hier mede hield het woedend Element der stormen niet op, het zelve ging gepaard met zware Blizem en Donderslagen, zoo dat des avonds omstreeks 4 uur, de plaats van Olivier te Marrum, in een oogenblik in een prooi der vlammen was ter neder geveld met eenig vee. Maar ach! nog meerder onheilen troffen ons de aankomende vloed in dezelfde avond, rukt omstreeks 11 a 12 uur de sluis tusschen de Pollen en de nieuwe Dijk geheel weg ter wijde van

 

Blz. 50

bijna drie roeden, zoo dat dit gevaar, de landlieden en inwoonders verontrustte, waar zich nu te bergen, indien men de oude zeesluis op de Zijl toesloot? naa eenig beraad en het gevaar dat de bewoonders van het Oude Bild dreigde, besloot men in den morgen van den 5 dezer ter beveiliging voor ons en de onzen om de sluis te sluiten, zoo dat de bewoonders van het nieuwe Bild, spoedig geheel in de golven waren, bijzonder onder de Gemeente Vr. Par. om dat daar de doorbraak was, welk water al spoedig zich over het geheele nieuwe Bild verspreide, zoo dat veele met vee en alles zijn naar elders gevlugt, veelen zijn nog in hunne wooningen; terwijl de hornlegers over het algemeen nog al hooger zijn dan de landen; Noch een vierde ramp scheen ons te zullen treffen: in den morgen van den 5 dezer, was als of de sluis op de Zijl zich zou begeven, nu was men zeer bevreesd voor dit onheil, volmachten dezer Parochie wierden op ontboden, goede vrienden beraadslaagden zamen om een huis aftebreeken, het welk ook gebeurde, dit huis bevatte drie kamers, het welk spoedig door  toevloed van menschen, door klokklippen van St. Anne en deze Parochie het gevaar bekend gemaakt, ras was ter nedergeveld, dit gedaan zijnde wierd men eenigzins gerust, zoo dat ieder van tijd tot tijd weder naar zijne wooning terug keerde. Ook het Munnike Bild, deelt ook ten deele in hetzelve lot van water. Verdere rampspoeden ten aanzien van paal werken, zoo van onze Contributie als van andere, welke in menigte over de dijken zijn heen gespoeld, kan noch geen naauwkeurig melding gemaakt worden. Hieruit kunt gij nu zelve wel opmaken in welke omstandigheden onze noodlottige inge-

 

Blz. 51

zetenen verkeerd hebben en nog verkeeren, en wij vreesden ook voor de onzen en het onze. Volgens de berichten van heden morgen was alles zeer bedaard, zoo dat men met den vloed van den 5 dezer ‘s nachts geen binnen water door breuk hebben ontvangen, en daar het weder thans bedaard en men bezig is de doorbraak in de nieuwe Dijk te dempen, het grootste gevaar te boven zijn.”

Uittrekzel uit een particuliere brief van Groningen.

 

Groningen den 6 Febr. 1825

“Het water is hier verschrikkelijk hoog geweest, zoo hoog dat men zeide dat het in geen honderd jaar zoo hoog geweest was, het zeewater stroomde met groote snelheid mijne vensters voorbij, en alle de kelders aan de haven in het diep waren vol water. Donderdag den 3 ‘s avonds 9 uur begon het al geweldig te wassen en dit duurde tot 12 uur toen het op het hoogste was. Veele menschen kwamen dit treffend natuurtoneel beschouwen, voornamentlijk bij de A Poort was het ontzettend; het stroomde met zoo groot eene snelheid dat het aan de eene kant van den boog een voet hooger was dan aan de andere kant. Vrijdag middag den 4 werd het bijna weer even hoog.

De Dijk van het diep, die van Zoutkampen komt is een uur van de Stad doorgebroken, zoo dat er veel zoutwater op de landen gekomen is; maar dat erger is, in de zeedijk bij Delfzijl is ook een groot gat gescheurd en het moet bij Delfzijl en Appingadam alles onder water staan. Daar en boven is tusschen den 3 en 4 dezer de Tooren van Eenrum door den blixem in brand geslagen, hier kwamen de geweldige stormen bij, zoo dat het scheen, dat alle elementen tot verderf te zamen spanden,.

 

Tot den 7 had men hier te Wirdum geen aanwas van water bespeurd, maar tusschen den 7 en 8 was het aanmerkelijk gerezen, en wierd van tijd hoog

 

Blz. 52

water, daarom mijn buurman en ik te rade wierden om ons pijpje door de hoogen Dijk te sluiten; het welk het water op ons land dadelijk deed stilstaan, maar om dat het niet algemeen gedaan is, zal ons dit misschien weinig baten; althans het water vloeit van buiten door de open staande pijpkes op het nieuwland, waardoor misschien het geheele nieuwland dreigd onder te loopen.
Den 9. Het water wint en wordt van tijd tot tijd hooger, niettegenstaande het goede weder, dat wij sedert den jongsten storm gehad hebben; de Wargaster kleine meer staat onder water en de groote meer dreigde gister over te stroomen, genoegzaam staat onder Wirdum ten Oosten Zuiden en Zuidwesten alles onder water.

De berigten van elders zijn treurig en bedroevend zie hier een uittreksel van de Leeuwarder Courant van Dingsdag den 8 dezer:

 

Harlingen den 6 Februarij

“De drie voorige dagen, waren voor de Ingezetenen dezer Stad en in die van de omstreeken, vol van bekommering en angst.

Door de verbazende hoogen getijen, welke malkanderen opvolgden en die de hooge vloeden van jaren 1775 en 1776 verre te boven gingen, werd het zeewater tot zulk eene hoogte in de havens en tegen de dijken en sluizen opgevoerd, dat de meeste gedeelten der stad overstroomd werden, en de dijken niet bestand waren, dezer aandringende kracht, de noodige wederstand te kunnen bieden.

Veele huizen en kelders geraakten vol water en de verlegenheid der bewooners was tot den hoogsten top geklommen.

Aanmerkelijk is de schade toegebragt aan de publieke werken en particuliere eigendommen, terwijl die aan goederen en allerhande voorraad van levensbehoeften van een groot aanbelang is en die de behoeftige klasse der ingezetenen grootelijks treft.

 

Blz. 53

Onder de publieke werken, welke genoegzaam geheel vernield zijn, kan men tellen de beide haven-hoofden, drie kapitale bruggen, eenige huizen en wallen, mitsgaders het paalwerk langs de kust, in een verre uitgestrektheid; zullende de nadere berigten wegens de geledene schade aan de dijken en zeeweringen, deze opgave nog veel vermeerderen.

Volgens de rapporten zijn er slechts twee personen om het leven geraakt, en een kind, door het instorten van een huis zwaar gewond.

Men kan niet zonder gevoel van belangstelling, voorbij gaan te melden, dat de ijver van vele der ingezetenen zeer veel heeft bijgedragen om op de gevaarlijkste punten dat gene te verrigten, hetgeen konde gedaan worden, om de provincie voor eene geheele overstrooming te bewaren, en waardoor reeds zoo veel uitgewerkt is, dat men zich op dit oogenblik vleijen durft, dat, wanneer de storm en hooge vloed ons niet op nieuw overvallen, de ingezetenen van Vriesland niet behoeven bevreest te zijn voor meerdere nadeelige gevolgen, althans van dezen kant niet.”

 

Sneek den 7 Februarij

“De toestand waarin deze stad en derzelver ommestreken zich bevind, is allertreurigst. Eene aanhoudende aanwas van het water deed ons Vrijdag reeds bekommerend uitzien, toen in den avond van Zaturdag hetzelve tijdelings noch wassende bleef, het welk dien nacht noch aanhield, waardoor vele bewoonders der laagste gedeelten dezer stad op gisteren genoodzaakt waren tot de bovenste verdiepingen hunner woningen te vlugten, anderen zochten met agterlating van have en goed, een schuilplaats in de hoogere gedeelten dezer stad; de sluizen in deze omtrek konden den

 

Blz. 54

aanvoer van het water niet wederstaan, en de hooge dijken rondom deze stad waren reeds bezweken, zoodanig was onze toestand gisteren, hetwelk heden noch niet is veranderd.- Niet minder noodlottig is de toestand van de bewoners der hier omliggende Dorpen, het naburig Oppenhuizen werd als geheel overstroomd, door middel van Schepen is van hier redding aangebragt en alzoo vele menschen en een groot aantal vee gered en in veiligheid gebragt.”

Leeuwarden den 7 Februarij.

“Gepasseerde donderdag en vrijdag heeft in deze provincies een geweldige storm gewoed, welke algemeen voor dit gewest en in het bijzonder voor de aan zee liggende steden en dorpen de noodlottigst rampen heeft teweeg gebragt; de wind west-noord-west waaiende, met eene buitengewone hooge vloed, bedreigde de vernieling van alle zeeweringen, en ondanks de aangewende pogingen, zijn op onderscheidene plaatsen de dijken en sluizen bezweken, waaromtrent de navolgende bijzonderheden bij zijn ingekomen.

In den morgen van 4 dezer, is de Zeedijk van den oude Bildtpolder aan het Oostelijk gedeelte doorgebroken, en daar door de geheele polder geinundeerd geworden, terwijl de gebouwen in dien omtrek, bijna alle door menschen en have zijn verlaten; en in den avond van dien dag, is in den nieuwen Bildtdijk een gat gescheurd, waardoor ook het nieuwe Bildt is overgestroomd geworden.

Blz. 55

Op de Nieuwe Bildtzijl in men geslaagd het water te keeren, door het omhalen van twee huizen met welkers puin de sluis gevuld is.

Ook de Holwerder westerpolder zeedijk, is doorgebroken en de geheele polder geinundeerd.

De Engwierumerpolder als mede de Ganzepolle bij Ezumazijl, zijn insgelijks ondergeloopen.

Bij Munnekezijl, is de zeedijk op onderscheidene plaatsen bezweken, en hier door het omliggend land overstroomd.

Benoorden de stad Harlingen, bij Roptazijl, zijn de verwoestingen aan de zeeweringen groot, echter is men aldaar geslaagd eene doorbraak te voorkomen.

Van Roptazijl tot aan Dijk Hoek is het gevaar niet minder dreigende geweest, doch door het aanwenden van alle mogelijke behoedmiddelen den dijkbraak ontkomen.

Bezuiden de stad Harlingen, hebben twee groote doorbraken plaats gehad, in de zeedijk tusschen die stad en Makkum.

De berigten van Workum en dies ommestreken zijn mede allertreurigst; tusschen die stad en Hindelopen heeft eene groote doorbraak in den zeedijk plaats gehad, waar door het gansche Workumer Nieuwland is overstroomd geworden; voorts in een zeer aanmerkelijke doorbraak gekomen in den ouden- of slaperdijk aldaar, waa door de passagie naar Hindelopen en Hemelumer Oldephaert is afgesneden.

Van het eiland Terschelling, zijn de berigten niet minder bedroevend: het westelijk gedeelte is door het bezwijken der dijken, geheel onder water geloopen, en vele menschen zouden hierbij het leven hebben verloren.- omtrent den toestand der overige eilanden is men tot hier toe zonder eenig narigt. Wij vrezen dat kust toestand

 

Blz. 56

aldaar allertreurigst zal zijn, dewijl aan de Friesche Kusten dooden uit de graven, kiste houten, begravings teekenen van Kerkhoven, schuurdeuren, Homeijen voor Hofsteden enz. zijn aangespoeld.

Heden avond ontvangene berigten van de Lemmer melden, dat een half uur beoosten het zelve, een zware dijkbreuk had plaats gehad, zoo ook in de nabijheid van Tacozijl, alwaar de toestand allerbedroevenst was.

Men meldt van Groningen onder dagteekening van den 5, dat gedurende den vorigen dag, het water tot eene hoogte was geklommen, als het de laatst 40 jaren niet was geweest, waardoor onderscheidene der laagste gedeelten geheel overstroomd waren geworden, en aan onderscheidene pakhuizen en fabrijken groote schaden hadden veroorzaakt.- De aldaar ontvangene berigten van Delfzijl waren niet minder treurig, door dien in de nabijheid dier stad zoo ook bij het dorp Warsum, onderscheidene doorbraken in de dijken hadden plaats gehad.

Het onderstaand berigt is volgens de opgave van den postillon, welke gisteren nademiddag met het gewoon brieven paket van hier afgereisd is, en heden ochtend terug gekomen, welke bij het dorp Dragten eenen naar hier gaanden postillon had ontmoet, welke in plaats van het gewone hollandsche brieven paket medebrengende, hem slechts de brieven van het Heerenveen van den 4 dezer overhandigde, en zulks ten gevolge het niet aankomen per post van Steenwijk. Denzelven had de volgende tijdingen medegedeeld:

De Zeedijk tusschen Vollenhoven en Blokzijl; is den 4 dezer des morgens ten 11 uren, voor de zware overstortingen bezweken en bij den Moespot weggezakt. De gevolgen deze doorbraak kunnen nog

 

Blz. 57

met geene zekerheid worden opgegeven. Te Steenwijk zijn de lijken van twee vrouwen en een kind komen aandrijven, en voor de poort dier stad ligt een aantal dood vee, het welk aldaar is komen aanspoelen; in de stad zelve had men gisteren nog geen hinder van het water, voor hetwelk zij door haar bolwerk en gemis van waterpoorten beveiligd is. Te Kallenkoot bij Steenwijk, ligt het vee dood op de stallen. Het beurtschip van Steenwijk op Amsterdam, en het vaartuig van zekeren Schipper Karsten, waren te Steenwijk aangekomen, met gevlugte menschen en geborgene goederen. Achter het Steenwijker woud, was zekere Koop Dedden bezig met het afbakenen van veengronden, toen men hem en de gene die bij hem waren, boodschapte, dat het zeewater kwam aanstroomen, men wilde zulks niet geloven, dan weldra had men geene andere schuilplaats over dan de zolder van een huis, werwaarts dan ook 21 menschen vlugtten; het huis stortte in, 11 van hen verdronken; de 10 overige zijn op het dak bij Steenwijk komen aandrijven. Den 5 stond het water aan de Blesse 15 voeten hoog.- Bij de nieuwe Slijkerbrug ½ uur van Frederiksoord, stond het ter hoogte van 4 voeten op den Dijk welke gezegd wordt 15 voeten hooger dan (de oppervlakte?) der zee te zijn. Het zout water ontwaarde men gister avond reeds te Oudeberkoop. Dat alles is waarschijnlijk het gevolge der doorbraak tusschen Vollenhoven en Blokzijl. De stal van den Kastelein Baltus de Vos op de Gorredijk is vol geborgen vee, aangebragt door vlugtende landlieden. Men had te dier plaatse sedert den 4 geene brieven van Wolvega of het Heerenveen ontvangen, waar zelf de dragt onder water staat.

Men vreesde met reden van Dijkbreuken van Overijsselsche plaatzen.”

 

Blz. 58

Zoo verre de bescheiden van de gebeurtenissen van den 4 en 5 dezer, wij vrezen dat dit maar eene kleinigheid der zaken is, schoon wij de historie van Wirdum schrijven, staat evenwel de algemeene geschiedenis daar mede in verband, dewijl de algemeene rampen, in het bijzonder ook treffen; want de gevolgen daar van hier ook gevoeld en gezien.

Den 10 Febr. De molen krijten van onze nabuuren zijn gister en heden nacht geinundeerd geworden, waar van die van Sybrandij en D.S. Andringa gedurende den winter zijn boven gehouden; evenwel is het water van des schrijvers zathe ten noorden naar de Stad op verre na zoo hoog niet als waar van wij bevoorens melding maakten; evenwel door de nalatigheid van de pijpkes in de hooge dijk te sluiten, zullen wij eerlang door den aandrang van het water met anderen volkomen gelijk staan. Ten zuiden van hier daar bevoorens geen water was, staat thans het nieuwland blank onder.

Tot hier toe is het water nog zoet althans bespeurd men geen zoutigheid daar in, maar vermoedelijk zal het zee water zich eerlang en door langdurigheid van tijd met het binnenwater vereenigen en daar door zout worden.

Een paar oude lieden in het halfwegs huisje naar Wijtgaard woonachtig, heeft men geborgen en met have en goed naar Wirdum gevoerd, ook begint het water, in de huizen, op het

 

Blz. 59

laagste gedeelte van het gebuurte staande in te dringen. Men kan van hier dat is van Barrahuister gebuurte, wel tot de werp, maar verder niet zonder schip te Wirdum komen, het gewoone voetpad van daar tot de buren, de laarzen op het hoogst opgetrokken is naauwelijks waadbaar. Het is te verwonderen daar reeds op den 4 de meeste doorbraken zijn gebeurd, dat men hier op den 6 hier wegens het water nog niets daar van bespeurde, den 7 bespeurde men maar eenigen aanwas, maar op den 8 wierd de aanwas sterker en duurd tot heden: evenwel als men aanmerkt dat het ingestorte zeewater zich van tijd tot tijd verspreide, alle ledige plaatsen en polders vulde, is de verwondering zoo groot niet wegens den langzamen aanwas.

Den 10 Febr. Wij genieten bij aanhoudenheid zacht weder. Van het Grietenie Bestuur is heden een bevel uitgevaardigd om alle pijpkes in den Hoogen Dijk te sluiten, ten einde zoo veel mogelijk het indringen van zoutwater alhier te verhinderen.

Extract uit de Leeuwarder Courant van

den 10 dezer alwaar gemeld wordt uit

Groningen den 7 dezer, dat er groote schade aan de rivier en zeedijken hebben plaats gehad; dat een gedeelte dier provincie is geinundeerd, veel onderscheiden zoort van vee omgekomen, doch gene menschen verdronken zijn. Uit Emden wordt bericht van den 6 Febr. dat de Stad voor groot gedeelte door het water geruïneerd is, en dat overigens Oostvriesland, door geweldige overstroomingen wegens Dijkbreuken verschrikkelijk heeft

 

Blz. 60

geleden. Uit Zwolle van den 7 Feb. dat in Overijssel wegens doorbraken en dien ten gevolge geduchte overstromingen de ellende algemeen is, dat er vele menschen en beesten omgekomen zijn, en vele huizingen geruineerd. Uit Meppel van den 6 Feb. dat de ellende door overstroomingen in die Stad en omtrek veroorzaakt, onbeschrijflijk is. Uit Hasselt van den 6 Febr. dat de gevolgen der overstroomingen allerijslijkst zijn, dat van Groninger veer tot aan Zwartsluis in eene distantie van twee uren ongeveer twintig groote en kleine doorbraken geteld worden, dat er ontelbare omgekomene beesten zijn, en onberekenbare schade aan huis en goed toegebragt zijn. Uit de Lemmer van den 6 Febr. dat de zeedijk te oosten van de Lemmer op vier onderscheidene plaatzen doorgebroken is; dat de berigten uit Follega, Oosterzee, Echten en Delfstrahuizen allertreurigst zijn, dat het vee aldaar gedeeltelijk omgekomen is. Uit het Heerenveen van 9 Feb. dat ten gevolge der dijkbreuk bij de Lemmer, alles onder water liep waar door vele menschen en beesten zouden omgekomen zijn. Uit Bolsward van den 9 Febr. dat de doorbraken bij Workum voor de ingezetenen in den omtrek wegens de daar door veroorzaakte overstrooming allertreurigst waren, doch dat Bolsward, door het sluiten der sluisen zich voor overstrooming had beveiligd, een aantal vee ingeborgen; en over al door middel van booten, de noodlijdende inwoners in den omtrek redding en levensmiddelen had aangebragt. Uit Marrum van den 8 Feb. dat ten gevolge

 

Blz. 61

der bevoorens gemelde door den Blizem afgebrande Huizinge en schuur, met een goede en wel onderhoudene afleider voorzien, waar van de voorhuizinge behouden bleef, 6 paarden en 11 stuks rundvee door den Brand mede omgekomen zijn.

Uit Leeuwarden den 10 Febr.

“De sedert onze vorige ingekomene berigten, omtrent den toestand dezer provincie, zijn boven alle beschrijving noodlottig; dit weleer zoo vruchtbaar gewest, omringd met trotsche dijken en waterkeeringen, ligt op onderscheidene plaatzen voor eb en vloed, de massa zeewater, welke elk getij naar binnen dringt, doet de toestand dagelijks verergeren.

“Onmogelijk is het eene naauwkeurige optelling te doen der rampen, waarin men over al deelt, aangezien de communicatie met vele oorden onmogelijk is; duizenden menschen zijn van have en goed beroofd, en bevinden zich in de dorpen, welke nog bestaan waar door vele derzelver, thans het dubbele der gewone bevolking bevatten; de kerken zijn op de meeste plaatzen met menschen en beesten opgevuld; vele dorpen zijn zoodanig vernield, dat men deszelfs standplaats niet meer kan herkennen; het getal der omgekomene is groot, en wel bijzonder in de Grietenijen Hemelumer Oldephaert, Lemsterland, Wijmbritseradeel, Haskerland, Engwirden en Weststellingwerf, op vele plaatzen heerscht ten eenemaal gebrek aan alle levensbehoeften. Onberekenbaar is de schade onze provincie aangebragt, meer dan tweemaal honderd duizend morgens vruchtbaar land zijn onder het zeewater bedolven. Millioenen schats aan producten, huizen, beesten enz. zijn door den vloed vernield en vele fabryken vernietigd. In vier Grietenijen

 

Blz. 62

zijn, zoo ver bekend is, meer dan tien duizend stuks vee, omgekomen en het getal der rondzwervende in alles gebrek hebbende, menschen is veel talrijker, en bij dit alles blijft de vrees voor de toekomst bestaan, daar alle nog overgeblevene zeeweringen, zoodanig zijn geteisterd, dat dezelve geen storm kunnen verduren, en als dan is de geheele ondergang van Vriesland zeker.

De hulpvaardigheid en mededeelzaamheid de Vriezen zoo eigen, leveren in deze dagen hiervan ook de treffende blijken weder op, van alle kanten al waar redding noodig is en kan verschaft worden, beijvert zich ieder om strijd zulks aan te brengen, in alle steden, dorpen en plaatsen biedt men huisvesting aan vluchtenden, zendt men schepen of tot redding van menschen en vee en brengt men levensmiddelen, kleederen en andere noodwendigheden bijeen, doch de nood is te groot en aan een gansche voorzieniging niet te denken.

“Ook Leeuwarders ingezetenen toonden, bij deze gelegenheid, dat menschen liefde, die edele voorvaderlijke deugd hun eigendom gebleven was.- want naauwelijks was deze treurige mare, binnen hunne wallen, bekend of een aantal menschen vrienden overtuigd, dat, zonder lang te dralen, hier dadelijk de handen aan het werk geslagen moesten worden, benoemden daar toe een Commissie.

“Volgaarne namen deze dien aangenamen taak op zich en zagen zich, als het ware, op het zelfde oogenblik, door eene inschrijving van ruim f 1200:00 in staat gesteld, om terstond met vrucht werkzaam te zijn, terwijl binnen twee dagen deze som tot de hoogte van f 9517:35 is opgeklommen.

“Er zijn dientengevolge bereids 3 groote schepen, met levens-

 

Blz. 63

middelen en klederen naar verschillende oorden afgezonden en zullen spoedig door meerdere gevolgd worden.

Naar Woudsend, Sloten en Lemsterland, naar de kanten van Heeg, Hemelumer Oldephaert en Hindeloopen, naar de streken van Wolvega, Haskerland, Weststellingwerf en de verdere kant van Overijssel zijn gezonden te zamen 8200 Nederlandsche lb Roggenbrood, 45 mudden graauwe Erwten, 30 mudden groene Erwten, 30 mudden boonen, 55 mudden gepelde garst, 21 halve zakken zout 63500 lb aardappelen, 1502 lb gerookt spek en een menigte mans en vrouwenklederen van allerleien aart.

“De Commissie beveelt zich bij voortduring aan tot het ontvangen van alle giften en gaven voor deze ongelukkige landgenooten.

“Door de doorbraak der zeedijk tusschen Workum en Hindeloopen levert het Workumer Nieuwland een akelig en zielverscheurend schouwspel op.- Alles is aldaar een zee, van de zeven boere woningen zijn er voor het minst vijf door het geweld van het water ingestort of weggesleept.

“De doorbraak in de oude zee of slaperdijk, waar door de geheele provincie voor Eb en Vloed ligt, en die ruim tweehonderd rijnlandsche voeten wijd en zesendertig voeten diep is, heeft met uitzondering van de dorpen Koudum en Hemelum, de geheele Grietenije van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde en een deel van Wijmbritseradeel onder water gezet. De ingezetenen zijn op de daken hunner huizen gevlugt, en van daar met veel gevaar afgehaald. Have en vee is voor het meerendeel verloren; overal is het met dood vee en huisraad bezaaid. In het dorp Hemelum is de Kerk in gereedheid gebragt, om menschen en vee onder dak te brengen;- alreeds zijn aldaar vele menschen en meer dan

 

Blz. 64
twaalf hondert koeijen geborgen.- De ellende in deze ommestreken is ten top; aan vele noodwendigheden is er gebrek in het bijzonder aan voeder voor het vee en zoet water.

Zoo verre kortelijk de berigten uit de Leeuwarder Courant te zamen getrokken, alles is veel breedvoeriger en meer bijzonder daarin opgegeven, doch voor onze historie genoeg, om de nare toestand van het zuidelijk gedeelte van Vriesland wegens de algemeene doorbraken in de zeedijken, door den storm van den 4 dezer op te merken. Gelukkig voor het westelijk en noordelijk gedeelte van Vriesland, schoon het Bildt en wijdere Polders aan de Noordkant doorgebroken zijn, evenwel door de oude dijken en zeeweringen voor wijdere overstromingen beveiligde, dat Harlingen tot Dijkshoek behouden gebleven is, waardoor dit schoone gedeelte dezer provincie voor wijdere overstroomingen is gedekt geworden, en daardoor voor de verschrikkelijkste rampen en geheelen ondergang bewaard.

Den 11 Febr. bij aanhoudenheid gunstig weder, waardoor de zeesluizen, ook door de lage zee volgens getuigenissen geweldig stroomen, en het binnenwater zichtbaar begint te zakken. De schrijver heeft des niettegenstaande deszelfs Hornleger beginnen af te dammen, ten einde bij een onverhoopte opkomenden harden wind voor gemengd water beveiligd te zijn. Indien ons geen meer rampen treffen; dan zijn wij hier zeer gelukkig, dewijl een ieder zijn vee vreedzaam kan stallen en van het noodige voorzien, zonder eenig beletsel van het hooge water, althans is het Hornleger van des schrijver

 

Blz. 65

Zathe nog wel twee voeten boven het staande water, welverstaande de daar op staan de Huizinge en Schuur.

Den 14 Febr. Het weder is bij aanhoudenheid stil en zacht, het buitenwater n.l. ten oosten van den hoogen Dijk alhier, zakt een weinig, trouwens geen wonder, de zee sluisen konnen met een lage zee thans geweldig stroomen, daar de toevloed zeer groot is.

Indien het niet zoo modderig ware, zoude men van hier droog voets naar de Stad konnen reizen, ook tot de werp, zoo als gister veele op klompen derwaards gedaan hebben, om benevens de schrijver gebruik te maken van het aanbod door Rinze Melles Rinsma gedaan, dat die gene welke lust hadden gebruik van den Godsdienst te maken, hij met het jagt ‘s morgens 8 uur zoude gereed liggen om de zulken af te halen, zoo als men dan ook 16 a 17 sterk zich ten dien einde inscheepte, en door de zelven na den nademiddag Godsdienst ook derwaarts weder gevoerd wierd, sommige evenwel met zeer hooge laarzen voorzien, op het hoogst opgetrokken en dan nog zeer voorzichtig in het gaan deeden van de werp naar Wirdumer gebuurte de reis te voet.

Die zelf scheepjes hadden in andere oorden van Wirdum kwamen daar mede om hunne Kerkgang te doen, andere wierden van alle oorden onder Wirdumer Gemeente behoorende, met pramen of andere schepen gehaald en weder weggevoerd, zoo als van de Marwirdster, Wijtgaarder Noordendster, (Tjaarder was zelf van scheepjes voorzien) Himster, benevens Jouwsma gebuurtens. Misschien dat iets dergelijks sedert de Kersvloed van 1717 niet gebeurd is. Trouwens de schrijver ondersteld dat het water hier toen ook hoog ware, maar heeft er nooit iets uit dezen ommetrek van gelezen, maar wel gehoord, dat oude lieden wel gezegd hadden, dat men toen van Wirdumer Gebuurte regt toe regt aan zonder verhindering met schepen naar Wijtgaard voer.

 

Blz. 66

Den 16 Febr. Het is bij voortduring aller aangenaamst weder, evenwel behoud het water nagenoeg deszelfs hoogte, want de laarzen op het hoogst opgetrokken, was het naauwelijks in den omtrek van het gebuurte waadbaar, zoo als de schrijver ondervond, toen hij heden derwaards ging, en hoorde toen ook van zijn zoon, dat het nog even hoog als het op den 13 ware, doch dat evenwel sedert het hoogste nagenoeg een hand breed was gevallen. Om dat het helder en schoon zonneschijn weder was, gingen mijn zoon en ik benevens ons knegt eens op de Wirdumer Tooren; van waar wij zulk een toneel aanschouwden als de schrijver nooit gezien heeft, want overal waar men heen zag, was het water, in het Noord oosten en Oosten naar de Wouden, spiegelde de gantsche oppervlakte als helder glas, van het Oosten tot het Westen inzonderheid van het Zuidoosten tot het Zuidwesten zoo ver het oog reikte zag men niets als water, de geheele oppervlakte geleek een besneeuwd veld, alwaar de plaatzen en gebouwen zich verspreid als vlekken uitheften; als men beneden is, dan wordt het oog dikwijls door iets hooger als de oppervlakte gebroken, en neemt daarom eenige uitgebreidheid aan, maar hier zag men over alles heen, en de hier en daar boven zijnde hooge poltjes, verlooren zich geheel in de uitgebreidheid van de massa des waters. Een dichter moest van hier de ware gesteldheid des aardrijks alhier in den omtrek eens schilderen, welke eene mengeling van aandoeningen, van verhevenheid,

 

Blz. 67

van treurigheid en dankbaar gevoel in vergelijking der duizenden van ongelukkigen die van alles beroofd zijn, daar de veilige schuilplaatsjes voor den mensch, have en goed zich verspreid als eilandtjes uit den onafzienbaren plas verheffen, zoude dit tafereel niet schetzen!!! Ten Noorden en Noordwesten was het gunstiger; langs deze streeken vertoonde zich meer land als water, althans wierd het uitzicht meer gebroken, men zag wel overvloedig water, maar wisselde zich meer af in drooge vlekken en plaatzen, vooral naar den streek van de Stad en daar agter.

Thans verwonderde het den schrijver niet, dat het water zoo weinig afnam, de uitgebreidheid is te groot, en niettegenstaande merkt men nog alhier te Wirdum geen zoutigheid althans niet dat het proefbaar zij.

Ons behuwdzoon van Deerzum kwamf heden in perzoon zelf, om ons berigt te geven, hoe het men [met] hen aldaar gesteld was, dat mijne dochter en wijder huisgezin niet alleen waren, maar dat zij, niettegenstaande het water verschriklijk hoog ware, waar van tusschen den 7 en 8 plotseling met een vreeslijk gedruis overvallen waren, zoo dat zij naauwelijk bij lichte maan de Schapen konden bergen droog zaten, evenwel zoodanig dat de molkenkelder diep en de schuur reed een voet met water stond, doch dat het buithuis nog droog en de beesten onverhinderd op de stallen huisvesten, dat zij het dus nog goed hadden, en ook meest alle de ingezetenen van Deerzum; Deze berigten verblijden mij zeer; want sedert den vloed hadden wij in het bijzonder van hen, geen tijding gehad.

 

Blz. 68

De Courant was van gister weder opgevuld met nadere berigten uit onderscheidene plaatzen van dit gewest ook uit andere noordelijke provincien van ons vaderland; de rampen en ellenden door den jongsten vloed veroorzaakt zijn min en meer algemeen en allertreurigst. De aangevoerde levensmiddelen door edele menschen-vrienden uit de Stad en van elders bijgedragen, wierden overal met reine vreugde van de noodlijdenden ontvangen.

Ook wierd er een bevel van den Gouverneur en wijdere Staten van Vriesland in geplaatst gevonden, om namentlijk de wegen en vaarwaters af te bakenen, en de hier en daar aan gespoelde goederen in handen van de Grietenie Besturen te stellen; welke gehouden zullen zijn dezelve in veiligheid te bergen en daar van lijsten op te maken.

De Commissie met de inzameling en uitdeeling van levensmidden belast berigte ook: dat zij voortaan alleen op aanvrage waar de nood op goede bewijzen vorderde, ondersteuning zoude aanvoeren, en van het noodige voorzien, dat de som ten dien einde reeds de aanzienlijke hoogte van over de elf duizend en twee honderd gulden bereikte.

Het is verwonderlijk, dat de jongste storm, zoo veel schade en dijkbreuken over het algemeen heeft aangebragt, de schrijver kan zich herinneren, veel heviger en woedender stormen beleeft te hebben; zonder zoo veel nadeel aan de zee dijken, maar wel veel meer aan de gebouwen toegebragt te hebben, getuige daar van den loop gehouden marktdag te Leeuwarden den 4 dezer, de storm ontstond niet op gemelden dag, maar had reeds des nachts bevoorens

 

Blz. 69

aanvang genomen, en ware de storm zoo hevig en geweldig geweest als wij dien wel beleeft hebben, dan zou geen mensch aan dien marktdag gedacht veel min daar na toegereist hebben. De langdurigheid van den storm, en zeer diep in zee geweest zijnde, waardoor zulke bijkans nooitgehoorde hooge vloeden aangebragt wierden zullen de waarschijnlijke reden, van alle de veroorzaakte dijkbreuken, en de daar door uit ontstane rampen geweest zijn.

Den 17 Febr. Het weder is thans zoo gunstig niet als gister, betrokken lucht en nevel, met een Zuid Zuidwesten wind, tegen den middag bij afwisseling op geklaard, tevens vermeerderende wind. Men zag met angst tegen heden op; terwijl het heden avond ruim 10 uur nieuwe maan is; niettegenstaande men bij Workum volgens de Courant met kragt aan het herstellen der breuken bezig is, heeft dit werk volgens particulier berigt, wegens onderling verschil geen voortgang, hoe het daar dan ook mede zij, bij een onstuimigen wind en hooge zee, zijn wij zeker ook van daar nog in gevaar van doorstrooming.

Men heeft berigt van Wirdumer gebuurte: dat het water heden nacht, aldaar aanmerkelijk gevallen is, iets dat men met ongemeene gevalligheid hoort; het was van daar met gewone laarzen heel wel te reizen, men behoefde dezelve thans niet als te vooren op het hoogst op te trekken, dat is te zeggen der boeren laarzen, zijn boven doorgaans met een diepe vouw overgelegd, waar door men in de gelegenheid is, om des noods deze vouw op te trekken, waar door de gewoone laarzen, op het hoogst tot aan of boven de knieën reiken. Het waait op den avond nog maar een gewoone molenwind.

 

Blz. 70

Den 18 Febr. De dag van heden is weder even aangenaam en bij uitstek gunstig als die der voorige dagen; schoon de wind aan het zuiden in den loop der voorige nacht, vrij onstuimig roerde is men evenwel thans weder opgeruimd, daar de nieuwe maan ook voorbij is; hooge zee en instorting van water, zullen welligt bij zulk kalm weder geen plaatst gehad hebben, algemeen wordt dit ook als een zegen des Hemels aangemerkt, aangezien het dreigend gevaar, waar voor geheel Vriesland bloot lag, en dat nu, althans zoo wij hartelijk wenschen, afgewend is.

De Courant van heden was weder op gevuld met omstandiger berigten der jammeren en ellenden; door de overstroomingen aan menschen, vee, have en goederen, veroorzaakt; maar aan de andere kant ook, het leenigen der smarten aan de duizenden ongelukkigen in ons gewest, door de Commissie ter ondersteuning te Leeuwarden gevestigd, toegebragt, aan voedsel en deksel, door zoo veel honderden van medelijdende harten van rijken en armen te zamen gebragt, in staat gesteld, en bij aanhoudenheid nog wordende in staat gesteld, ter uitreiking van noodig voedsel en deksel aan de door den vloed veroorzaakte noodlijdende menschen; de lijsten dier aangebragte en in handen der bovenstaan de Commissie gestelde noodwendigheden van allerleijen aart, zijn bewonderenswaardig, ach! de Vriezen bewijzen hier in, dat zij hunner voorvaderen in dezen noch niet ontaard zijn, maar vooral heeft het deerniswaardig lot de Vriezen getroffen, uit ander gewesten van ons vaderland, de harten ook tot medelijden opgewekt, ter verzorging van de ongelukkigen aan de Commissie duizenden guldens in kleedwaren van allerleijen aard toe te schikken de geheele toestand al-

 

Blz. 71

leen in contanten de Commissie ter hand gesteld, bereikte thans eene hoogte boven de twintig duizend Gulden, behalven alle andere bijdragen in voedsel en deksel.

Den 19 Febr. Het zacht weder is heden als te vooren, veel verlies van water, merkt men nog niet, de bevoorens gemelde zakking, is misschien door eene afdrijving veroorzaakt, ligtelijk bij eenige beweeging van wind te ontstaan, ook behoud het water hier en in den omtrek van Wirdum nog deszelfs zoetigheid, te Grouw zoude het brak zijn, maar te Eernewoude zout, alwaar men bij gelijkenis met een grif het zoute van het zoet water wel zoude konnen afschrijven en dezer wijs onderscheiden.

Heden zag de schrijver iets ten gevolge der geleden watersnood, dat misschien in hondert jaren niet voorgevallen is: Een boer uit de Haskerdijken, moest met een deel van zijn vee vlugten en kwam met twintig stuks in een schip overgebragt te Leeuwarden alwaar dezelve thans openbaar wierden verkogt veertien melke en kalve koeijen en zes hoklingen, waar van reeds bij de eerste oproeping er een onder was die tusschen de zeventig en tachtig Gulden gemijnd werd, de laagste tusschen de veertig en vijftig en de hoklingen ongeveer twintig Gulden; hoe veel er bij de optie nog bijgekomen is, is de schrijver tot nog toe niet bekend, dewijl intusschen naar huis gegaan is. Dit vee was door al het lijden, nog tamelijk wel onthouden, de zoort van vee was ook zoo kwaad niet; maar het was in lang zulk vee niet, als wij hier hebben. Dit schouwspel zag de schrijver met aandoening als namentlijk dat deze verkooping een gevolg was van de jongst geledene rampen, en teekende in zijn oog, de ellenden, waar mede zijn geliefd vaderland thans overstort ware.

De vorst met sneeuw welke wij gedurende den storm hadden, hebben niet van dat aanbelang geweest, dat de scheepvaart er door gestremd is geworden; maar wel dat de stille waters en binnensloten en de gevallen sneeuw nog al vrij stevig bekorst waren, evenwel zoodanig niet, dat er een man behoorlijk konde opstaan. Waardoor

 

Blz. 72

het bijkwam, dat de overstroming volgens oorgetuigen met een allergeweldigst geraas, door het driftige geworden ijs, verzeld ging, voor al bij de overstortingen van Polders en molenkrijten, verbrijzelde en tevens met den stroom, een ontzettend gedruis verwekte. Dit evengemelde driftige ijs veroorzaakte ook in de nabijheid van onzen omtrek vrij wat belemmering in het hoogen van molendijken, zoo schoof het ijs bij voorbeeld al de leike modder waar mede men met haast de Hempenser meer Dijk hooger had opgetrokken weg, en veroorzaakte hier door een aanzienlijke overstorting van water; maar door den hervatten moed van een der polderbewooners, wierden de andere ook weder gesterkt, waar door men met kragt de handen weder aan het werk sloeg en bleef alzoo de meer voor een geheele overstrooming bewaard, alzoo ook de Wargaster groote Meer. Eenige dagen na den storm, was ál het ijs benevens de sneeuw verdweenen. Zoo was het hier; maar in die deelen van de ijslijkste overstromingen, heeft men zekelijk weinig letsel van het ijs gehad, althans dat men daar door ongelukkigen met schepen niet zoude hebben konnen redden, was het niet op het zelfde oogenblik aldaar verbrijzeld, het konde evenwel ook niet lang aanhouden, of het wierd van den stroom en golven aan stukken en brokken, ach was het eens bij deze betreurenswaardige ellende sterk ijs geweest, hoe zouden de ellende en jammeren nog verdubbeld, althans wel zeer vermeerderd zijn geworden. Het redden en bijstaan met schepen was althans dan in de eerste oogenblikken onmogelijk geweest.

 

 

Blz. 73

Zondag. Den 20 Feb. Even gunstig weder. De kerkgangers van de Barhuister en Werpster gebuurten, maakten al weder gebruik waaronder ook de schrijver en zijne vrouw van de vriendelijkheid van Rinse Melles Rinsma, welke met het jagt `s morgens 8 uur op de werp in gereedheid lag, waar mede wij met ons 22 naar het gebuurte voeren, en door den zelven na den nadenmiddags godsdienst weder derwaarts gevoerd wierden. Die goede laarzen hadden reisden te voet. Zoo wierden de kerkgangers ook even als den voorigen zondag uit de andere gebuurtens dezen dorpe met schepen weggehaald en weder te rug gebragt. Dezer wijs konde de schrijver niet merken, dat het aantal toehoorders ter viering van onzen Geopenbaarde hervormden Godsdienst minder althans weinig minder ware, dan tijdens men dezelve ongehinderd konde bijwoonen.

Onze leeraar maakte inzonderheid den voorigen Zondag ook daar van gebruik, om de hoorders bij het groote voorregt te bepalen, dat men zoo onbelemmerd de Godsdienst alhier konde waarnemen, boven de duizenden der ongelukkigen in ons gewest die niet alleen van alles beroofd waren, maar ook van de viering des gemeenschappelijken godsdiensts, daar húnne kerkgebouwen aangelegd waren tot berging van menschen en vee.

Volgens naauwkeurige waarnemingen, was het water sedert den vloed ruim vijf duim geminderd, voorwaar al een gering verlies, bij zulk een aanhoudenheid van schoon weder, en een uitmuntende gelegenheid om te stroomen, door de zee sluizen; doch de massa van water is te uitgebreid; een verlies van een duim over de geheele oppervlakte, welke een onnagaanbaar hoeveelheid van water maakt dit ook niet wel uit. Het water in den omtrek van Wirdum, was ook nog zoet.

 

Blz. 74

Onze Leeraar kondigde tevens bij den voor en na den middag Godsdienst de gemeente aan: dat er op den 21 en 22sten van 1 tot 4 uur in de herberg te Wirdum eene Commissie zoude zitten tot het ontvangen van giften voor de door de overstrooming ongelukkig geworden zijnde mede menschen, welke ingezamelde gelden op het spoedigste aan de Commissie te Leeuwarden gevestigd, zoude worden over gemaakt, om daar van zoodanig een gebruik te maken als zij zouden verstaan, tot de meeste ondersteuning te behooren.

Den 21 en 22 Febr. bestendig mooi weer. Deze dagen heeft het water merkbaar geminderd; denkelijk ook veroorzaakt, door een afdrijvende noordwesten wind, waardoor het thans tot een hoog winterwater afgenomen is, misschien dat het dezen nacht, wegens stilte, eenigzins weder aanwast; maar het blijkt doch dat wij zeer veel water kwijt geraakt zijn. Wij hebben gister morgen ons Pijpke in den hoogen dijk geopend, waar door het water met groote snelheid naar buiten stroomde. Deze opening is echter zoodanig, dat wij dezelve bij eenen aanwas van water dadelijk weder konnen sluiten. Het nieuwland heeft deze dagen dien ten gevolge, daar ook andere Pijpkes ontsloten waren, zeer veel water gelost, waar door het land in den omtrek, vrij wat begint te hoogen. Indien een ieder voortaan een naauwkeurig toe-

 

Blz. 75

zigt houdt om de Pijpkes te sluiten en te ontsluiten, dan zal het nieuwland eerlang van het overtollige water ontheft zijn. Niet tegenstaande het water zoo wel binnen als buiten den hoogen dijk nog zoet is, is men echter hier zeer bevreest voor het zeewater, en zal dus een gebiedende noodzakelijkheid zijn, om een waakzaam oog op het sluiten en ontsluiten der Pijpkes te houden.

De Commissie reeds bevoorens genoemd, zijnde A.H. Palsma, R.H. Sybrandij en des schrijver zoon W.D. Hellema, heeft gister en heden, volgens afkondiging zitting gehouden; tot het ontvangen van giften voor den door den waters nood ongelukkig geworden zijnde landgenooten. Hoe veel er ingeschreven of bijgedragen is, kan de schrijver tot nog toe niet zeggen. Aanstaande wordt er nog een bijzonder collect tot dat zelfde einde bij de huizen gewacht, ten einde een ieder zonder onderscheid in de gelegenheid te zijn, iets van het zijne voor de noodlijdenden te schenken.

De Courant van heden berigte, dat de bevoorens ingekomene berigten, over den betreurenswaardigen toestand van het zuidelijk gedeelte van Vriesland, niet overdreven waren, maar nog erger als dezelve opgegeven zijn. Wij zouden de ellenden volgens deze berigten wel tot onze historie bepalen; maar omdat er een geschiedkundig werk over alle de rampen welke Vriesland getroffen heeft, eerlang staat uit te komen, zullen wij ons zoo veel mogelijk alleen met de geschiedenis van Wirdum ophouden, en ons daarom bevrijden van gebeurtenissen te schrijven welke hier niet maar elders bestaan.

 

Blz. 76

Den 23 Febr. Bij uitnementheid goed weer. Zoo als men vermoedde is er tot heden sedert gister door de stilte aanwas van water, evenwel worden wij er in bevestigd: dat er veel verlies is, dewijl het in lang zoo hoog niet wordt als het geweest is. Ons Pijpje is gister avond gesloten geworden, en zijn dus voorgekomen, dat het niet weder instroomde.

Door de opening zijn wij hier veel water kwijt, zoo dat onze landen weder boven komen, echter moeten wij hier nog veel water slijten, eer het in de sloten komt.

De Commissie voorensgemeld, heeft bij wijze van eene inschrijving van onderscheidene ingezetenen dezer dorpe bij hunne zittingen, ontvangen eene som van vierhonderd en twaalf gulden; welke gelden heden door dezelve aan de hoofdcommissie te Leeuwarden gevestigd, is ter hand gesteld; maar om dat er veele ingezetenen zonder schip nog niet in het gebuurte konnen komen vooral van de Wijtgaarder en Noordenster gebuurten, heeft de Commissie alhier besloten, om Zaterdag aanstaande ten zelfden einde, zitting te Wijtgaard te houden, na welke, nog een algemeen collecte voor het Rijk bij de huizen zal gedaan worden, ten behoeve van de algemeene noodlijdende door den watervloed in het Rijk. Alles ingevolge Besluit van onzen geëerbiedigden Koning.

O! welke pogingen ook van hooger hand worden er niet aangewend, om de smarten en ellenden der ongelukkigen te leenigen en te verzachten.

 

Blz. 77

Den 24 en 25 goed weer, de Boter geld dezen marktdag 39 Gld. het vat, de Boeren 40 Gulden; de Courant was heden weder opgevuld met giften en gaven aan de Commissie voor de door den watervloed noodlijdenden, uit alle oorden, zoo in als buiten dit gewest behoorende, menschen vrienden, geschonken, behalven de levensmiddelen aan voedsel en deksel, had de Stad Leeuwarden alleen tot dat einde aan voors. Commissie alleen over de veertig duizend Gulden ter hand gesteld, behalven nog daar en boven een aan zienlijke som bij het algemeen collect bijgedragen.

Den 28. Anders goed weer, maar koud en vorst ‘s nachts sneeuw; heden had er eene bijzondere begravenis plaats van eenen Bouwe Annes de Boer, een aanzienlijk man onder den boerenstand, in leven te Roordahuizum woonachtig; maar lid van de R.C. gemeente te Wijtgaard. Tot deze plechtigheid of om het lijk de laatst eer mede aan te doen, waren over de 300 menschen genoodigd, doch waar van bij de begravenis te Wirdum slechts ongeveer 150 persoonen tegenwoordig waren; om dat het wegens het hooge water en den invallenden vorst bijkans onreisbare ware, hadde men het lijk tot Wijtgaard op een wagen gevoerd, van waar het Wirdumer en Wijtgaarder veerschepen, na alvoorens het ijs gebroken te hebben, het lijk en de naaste vrienden naar Wirdum voerden; anderen kwamen op schaatzen, anderen te voet met laarzen, en diegenen welke er niet van voorzien waren op de ruggen der zulke door het water en ijs getoogd, want in den geheele omtrek van Wirdum, staan nog alle voetpaden onder water; het welk niet een onaartige vertooning opleverde, vooral in het wederkeeren na de begravenis, een ieder spoede zich van hier naar het sterfhuis op alle

 

Blz. 78

mogelijke wijze, te scheep, op schaatzen over de vlakten, te voet door water en ijs het pad naar Wijtgaard, doch velen veiligheidshalven naar de hooge dijk, de Kruisweg op, wijl men in het eerst wel water en ijs hadde, maar vervolgens de poort voorbij behalven een dam op droogte konde reizen, dit was wel een geheelen omweg, maar het zekerste te voet; het wemelde dus na deze verscheidene oorden van menschen, een ieder met zoo veel spoed als mogelijk ware, ten einde gezamentlijk aan het sterfhuis te geraken om de ledige buiken wegens het lange vasten, te verzadigen; want het was reeds twee uuren op den dag bij de begraving, waar bij sommigen die zich te veel op het nog zwakke ijs gewaagd hadden tevens met een nat pakje voorzien waren; want op den 26 en 27 was de vorst met sneeuw ingevallen, evenwel niet zeer gestreng; maar matig en konde dus niet sterk genoeg zijn, om zich overal te wagen, te meer wierd het ijs om het sterke stroomen nog zwakker. Dit was dan ook de reden dat er zoo weinige menschen, op den 27, van buiten, in de Kerk waren, om den Godsdienst bij te woonen, en nog veel min om het avondmaal te vieren, het welk den voorigen Zondag tot heden uitgesteld ware op hoop dat het dan beter te reizen zoude zijn, en nu was het nog veel minder, alleen die laarzen hadden, konden door het ijs voorzichtig door te breeken, reizen, en in de kerk komen, sedert onheuglijke tijden is zoo iets te Wirdum niet gebeurt.

Zeer bezwaarlijk konden de belasting schuldigen om voorengemelde oorzaken, op het einde dezer maand, aan den schrijver als ontvanger tot dat einde te Wirdum altoos zittingen houdende de verponding voldoen. Daar een ieder evenwel volgens de wet

 

Blz. 79

gaarn zijn pligt waarneemt, is boven alle verwachting de verponding ingevolge aanslag van de beide eerste maanden dezes jaars nagenoeg binnengekomen.

Ook heeft de Commissie alhier op den 26 te Wijtgaard zitting gehouden, en toen van de mildadige ingezetenen alhier ingezameld twee honderd vijf en veertig Guld., negentig Cents, dus heeft Wirdum tot bestrijding der behoeftigen door den watersnood ongelukkigen in ons gewest over de zes honderd en zeven en vijftig Gulden en negentig Cents uit vrijen wille geschonken. Thans wordt er bij wege van collect eene algemeene inzameling voor het Rijk aan de huizen der ingezetenen gedaan, het geen dit collect opbrengt zullen wij indien het tot onze kennis zal gekomen zijn hier na melden.

Den 1 Maart, het weder als vooren; de Courant van heden weder onderscheidene giften voor de noodlijdenden in ons gewest door den watervloed behalven giften aan voedsel en deksel in contanten Acht duizend acht hondert en een en tachtig Gulden om de merkwaardigheid nemen wij het volgende articul over:

 

Duitschland

Bremen den 15 Febr.

“De beroemde sterrekundige Olberts heeft omtrent de laatste overstrooming, welke voor al in het noorden van Duitschland en in de Nederlanden, zoo vele rampen veroorzaakt heeft, de volgende opmerkingen gemaakt.

Volgens de respective standen waar in zich de zon en de maan op den 15 November l.l. bevonden, kon men geenen zoo zwaren als stormachtigen vloed verwachten. Dezelve kwam na het laatst kwartier, een tijd, waarop men gewoonlijk de zwakste vloeden heeft. De hevigheid van den storm heeft den

 

Blz. 80

vloed, alleen zoodanig konnen verheffen. Het was anders gelijk met den verwoestenden vloed van den 3 en 4 februarij, als toen was het springvloed en volle maan, en werkte de aantrekkingskracht van zon en maan vereenigd op de heffing van den vloed als toen was de maan bijna in dien stand, in welken zij het digst aan de Aarde staat, en hare afwijking van den evenachtslijn zeer gering. Deze vloed zoude echter zulke rampen niet veroorzaakt hebben, ware dezelve niet door eenen hevigen orkaan uit het N.W. vergezeld geweest.

Het is te hopen dat de springvloed van den 4 maart aanstaande, door geenen zoo hevigen storm zal vergezeld gaan, doch het is noodig te weten, dat die vloed nog hooger zal kunnen komen, want de volle maan staat als dan zoo digt mogelijk bij de aarde, en op den morgen van den 5 maart, passeert de maan de Equator. Volgens de berekening van den heer Laplace zal de vloed van den 4 maart, in zoo verre dezelve van de werking van de zon en maan afhangt, de hoogste van alle de vloeden zijn. Moge dezelve van een zacht weder of van matigen oostenwind vergezeld gaan! De springvloeden van 16 September en 11 October van dit jaar zullen ook zeer hoog zijn.”

 

De vorst is tot op den avond niet hevig, heden morgen met sneeuw en sedert eenige dagen Oost, Zuidoosten wind. De schrijver heeft de geinde belastingen heden gestort en was uit hoofde van misweer moeijelijk te doen, dewijl mijn zoon en ik, benevens mijn beide knechten, het geld moesten dragen; maar andere ontvangers op verscheidene uuren van de Stad woonachtig, moesten insgelijks hunne ontvangene gelden, dragen, dat veel erger was.

Ook heeft de Commissie alhier hunne ontvangene gelden te Wijtgaard aan de Commissie te Leeuwarden gevestigd gestort.

 

Blz. 81

Den 2 maart. Het weder is in den verleden nacht zeer onstuimig met sneeuw, heden zeer harden zuiden wind met dooi. Bedenkelijk zeer bedenkelijk zijn de uitzigten; tegen de volle maan op den 4 dezer, daar de wind thans uit het zuiden bijkans stormt, tevens ongedekt voor de zee, vermits de gaten in de dijken door den voormaligen storm veroorzaakt, wel hier en daar eenigzins hersteld, maar ten zuiden naar den kant van Overijssel nog in denzelfden staat zijn, waar door een hooge zee, onbelemmerd een vrijen loop in ons land heeft. – Deze vooruitzigten zijn des te bekommerende, ingevolge extract uit de Leeuwarder Courant bevoorens gemeld, daar wij in plaats van zacht weder of een matigen Oosten wind, zoo als wij die der voorige dagen hadden, thans veel minder gunstig is, dan op den 2 Febr. voor den vloed.

Behalven onderscheidene aanteekening alhier over de gevolgen van den watersnood gehouden, heeft E. de Haan, onderwijzer der jeugd te Wirdum, de goedheid wel willen hebben, om na volgende versen, door hem op den vloed gemaakt, bij mijne aanteekiningen te voegen, of tot ander gebruik, mij vrijheid toegestaan,

 

Een blik op den watervloed

van den Wirdumer toren, den 12 febr. 1825

Ja vaak beklom ik deze spits, om de Natuur te aanschouwen;-

‘k zag dan rond om mij grazend vee, en welige landdouwen;

‘k zag dan Natuur in volle pracht!-

‘k zag wondren van Gods liefd’ en magt!-

En voeld mij vaak gestemd, des Scheppers lof te ontvouwen.

 

Blz. 82

Nu zie ik van deez’ zelfde spits, zoo ver mijn oog kan weiden,

Het schrikverwekkend element, zich overal verspreiden –

Een onafzienbren Oceaan-,

Die díjk en dam dreigt door te slaan!

En door de Almagt slechts te keeren en te leiden.-

Ja hier, hier op deez’ hooge spits-! Hier zie’k Gods Alvermogen!

Wie wordt niet door dit grootsch gezigt getroffen – diep bewogen

‘t Is alles slechts een waterplas!-

Een spiegel als van helder glas!-

Een schitterende glans, verblindt schier ieders oogen!-

De woningen van mensch en vee, die bijna ‘t oog ontglippen,

Vertoonen zich voor ‘t starend oog op ‘t oppervlak als – stippen;

Met eerbied en bewondering,

Aanbidding, vrees bekommering,

Beschouw ik dit toneel – ‘k zie zee, en bank en klippen!

Ja wist men niet hoe hoog de nood bij velen is gerezen-!

En had men voor geen groot gevaar of onheil meer te vreezen;

Dan zag ik met een kalm gemoed,

Deez’ onafzienbren watervloed,

Waar op de Grootheid Gods zoo zigtbaar is te lezen!-

Maar ach! hoe velen? zijn er niet, die thans om redding zuchten;-

Die voor ‘t vernielend element, beroofd van alles, vlugten:

Men hoort van jamren overal!-

De dood waart rond op veld en stal!-

Alomme hoort men niets, dan vreeslijke geruchten!-

 

Blz. 83

Waarom o God! waarom….. maar neen! ‘t betaamt ons niet te klagen,

Gering is ‘t onheil dat hier treft – en valt nog ligt te dragen –

Terwijl men gindsch in kommer zit,

Den Hemel staâg om uitkomst bidt,

Schenkt God ons veiligheid, bevrijdt ons van plagen.-

Welaan! nu graag een traan gedroogd, van hen die bitter treuren;

Nu alle krachten ingespand, om lijdende op te beuren.

O! ‘t is zoo zalig voor het hart,

Te leenigen der droeven smart!

‘t Is zelfs voor lijders troost, te zien dat w’ om hen treuren.

De toekomst! … dan wie zegt ons die-? zij ligt voor ons verborgen.

Welligt rijst uit deez’ donkren nacht, welhaast een blijde morgen.

Of zien wij nog zijn scheemring niet,-

Geen enklen lichtstraal in ‘t verschiet –

Geen nood-! De Almagt leeft!- Hij zal als vader zorgen!-

  1. de Haan

 

Aldus stiptelijk nageschreven, vondt dezelve waardig bij mijne aanteekening te voegen, om tevens door beide een levendig denkbeeld, over den toestand van den vloed in den omtrek van Wirdum te verkrijgen.

Gedurende dezen dag nu en dan hevige storm uit het zuidwesten bekommerend voor uitzicht! dan op den avond verminderende wind, met een afwisselende heldere lucht uit het westen.

Den 3 Maart. Gedurende den verleden nacht stilte, en heden morgen zachte wind uit het noordwesten, met eenig rijp; het is zoo kalm, dat men overal in den omtrek, de klokken als van nabij hoort, met allerlei gedruis, van een menigte onderscheidene zoorten van watervogels, ganzen en zeemeeuwen, welke in dezen omtrek in ontelbare menigte zich ophouden, gintsch

Blz. 84

en herwaards vliegen, waar onder honderden van smeenten, welke bij den nacht in de vlugt wel gehoord, maar bij den dag zoo nabij in mijns naasten buurmans krijte in zulk eenen grooten troep door den schrijver nooit zijn gezien; ook bevinden zich bij dit schrijven in den omtrek van ons huis, een ontzettend menigte wilsters, waar door de lust wel opgewekt wordt, om het net uit te spannen; maar om dat daar veel tijd en moeite aan vast is kan het zijn, dat men ze bij het opvliegen gedurende dezen dag niet weder ziet, de moeite vergeefs zoude wezen, en heeft er daarom van afgezien.

Tot op heden nadenmiddag blijft het weder zacht, doch evenwel met een krimpenden wind, en waait thans zuidwest. Op den avond blijft het weder nog tamelijk gunstig, de wind zuid, en buijig; de molens gaan met volle zeilen, waar van met twee kleine zwigten.

Den 4 Maart. Het is den verleden nacht zeer stil geweest, gedurende heden zeer zacht met afwisselende zonneschijn, zoo dat de sneeuw, welke in den zeer vroegen morgen gevallen, en waardoor het veld overdekt ware, al spoedig verdween, de wind westnoordwest;

De courant berigte heden weder de aanzienlijke gelden en levensmiddelen aan de Commissie te Leeuwarden gevestigd voor de noodlijdenden door den watersnood, toegezonden, benevens eenige nadere berigten uit de overstroomde plaatzen, ook dat Vriesland van de kant van Workum, door het slaan van kistdammen, voor meer dan gewone vloeden beveiligd is.

De prijs der Boter was heden 40 Gulden schippersmarkt, de boeren 3 a 44 Gulden.

Het water zakt langzaam, het is thans tot hoog winterwater ge-

 

Blz. 85

minderd; de watermolens beginnen hier en daar weder te malen, doch wegens stilte konnen niet veel uitwerpen.

Den 5 Maart, het weder blijft bij aanhoudenheid gunstig niettemin eenigzins buijig.

Den 6 Maart, den verleden nacht, de grond door eenig vorst bekorst, het was heden voor de eerste maal dat de kerkgangers van Jousma, Werpster en Barrahuister gebuurtens te voet op klompen of hooge schoenen zoo maar even droog voets in het gebuurte konden komen, sedert den vloed; uit andere gebuurtens van Wirdum, als de Noordend, Wijtgaard en Marwird, was het dezer wijs nog ondoenlijk, waarom dezelve nog te scheep aankwamen, en ‘s nademiddags weder derwaarts gebragt werden.

Den 7 Maart. Gedurende de volle maan voor en na, heeft het zich met weer en wind boven wenschen geschikt; de storm van den 2 maart verspreidde overal schrik, en bange vooruitzichten tegen de aanstaan de gewacht wordende springtijen en hooge vloeden; echter zijn wij door het stille en zacht weder verschoond en de bedreigende gevaren afgewend geworden. God bewees hier door, dat hij nog geen voleindiging met ons wilde maken, mogt ieder inwooner, maar oogen hebben om te zien! en een hart om te verstaan!, ten einde zijne magteloosheid te bezeffen, en allezins, deszelfs afhangelijkheid te gevoelen! op dat hij onzen God, de Eere en dank onzer behoudenis en verschooning toebrenge! daar wij thans bij ondervinding geleerd hebben, dat alle menschelijke voorzorgen tegen woede

 

Blz. 86

der Zee; en afweering van het inslaan des onweders krachteloos geweest zijn. Indien God de woede der Elementen door stormen en onweders op ons had afgezonden, niemand was behouden gebleven; God heeft ons een wenk van zijn alvermogen gegeven, dat wij dan onze harten niet verharden!

Heden oost zuidoosten wind met goed weer, door de nachtvorsten blijft de sneeuw en het weinige ijs tegen de hoogen stille wateren en gragten nog eenigzins aanwezig, ook heeft het water weinig in deze laatste dagen gezakt, en blijft in onzen omtrek nog steeds zoet.

Nimmer hebben zich hier op het Nieuwland gedurende den vloed, zoo vele wilde ganzen van onderscheiden zoort, misschien niet opgehouden, zij zijn er bij duizenden, ook zijn de zeevogels gedurende eenige dagen hier ontelbaar, of dit weder een voorspel van harden wind en storm zal zijn moet de tijd leeren, echter beginnen de kievieten in het veld over den wiek te draaijen, een voorteeken van de aankoomende Lente.

De Eenden begonden overal vrij wat aan den leg te koomen, doch door den invallenden vorst, hoe gering ook, hebben zij weder opgehouden te leggen.

Het algemeen Collect heeft te Wirdum opgebragt tweehonderd zeven en zeventig Gulden, dus hebben de inzamelingen der Commissie benevens dit Collect voor het Rijk te zamen voor de noodlijdenden door den watervloed, alhier opgebragt: negen honderd vier en dertig Gulden en negentig Cents, alles vrijwillig zonder dwang. Wie heeft de harten dus tot medelijden gestemd? wie heeft de harten zoo algemeen uit vrijen wille tot mededeelzaamheid bewogen? Is het niet God! die ze neigt als waterbeeken! tot zulke einden als hij wil. En vinden wij hier geen reden om

Blz. 87

te denken, dat God over ons land des ontfermen nog niet moede is, niet tegenstaande wij ons zulks al lang onwaardig gemaakt hebben, voorwaar welk een tegenstrijdigheid vindt men hier niet in het algemeen bestaan der menschen, daar het in dezen tijd wel gebleken is, dat de een voor anderen niets over heeft, zoo als onlangs, om het reizen gemakkelijk te maken binnen houten gelegd waren; maar om dat men dit niet langer over zijne landen dulde; tot groot ongemak van den reizenden opgenomen wierden. Ziet den mensch!!!

Als eene bijzonderheid moeten wij hier nog bijvoegen terwijl wij dog over den zwakken sterveling schrijven, dat de natuurlijke pokken zich van tijd tot tijd meer en meer ontsteeken, niet tegenstaande men alle voorbehoedmiddelen daar tegen heeft in het werk gesteld, door de zoo hoog geroemde vaccine met de koepokstof, in zoo verre zelf, dat men dit tot afweering van de gevreesde pokken als een zeker en onfeilbaar middel doordreef, en alle menschen, die geweetens halven hunne kinderen deze bewerking niet deden ondergaan, gedwongen heeft, zich daar aan te moeten onderwerpen! Er werd namentlijk het Bestuur een wet afgedwongen, dat men zulke kinderen welke niet geënt waren, van de openbare scholen moeste weeren, en de onderwijzers op hunne verantwoordelijkheid gelast zulks stiptelijk te handhavenen. Dezer wijs heeft men de menschen gedwongen van hunne zoogenaamde vooroordeelen af te zien, terwijl de zodanige voor alle overtuiging

 

Blz. 88

onvatbaar schenen te zijn, of uit eene zoogenaamde stijfhoofdigheid, de zoo heilzame vaccine tegenwerkten. En ziet! de pokken, de zoo gevreesde pokken, verschonen thans ook de gevaccineerden niet; men heeft dit voormaals wel aan een gebrekkige bewerking of aan bedorven stof toegeschreven; maar nu deze ontsteking meer algemeen wordt, ziet men al tamelijk duister, ja deskundigen beginnen te beweeren, dat men om veilig te zijn, na verloop van eenige jaren, dezelfde bewerking weder moet ondergaan, even als de zulken, welke de Blixem afleiders als een zeker middel beweerden voor het onweder beveiligd te zijn, doch terwijl onlangs te Marrum overtuigende gebleken is, dat dit middel te zwak voor den Blixem af te leiden bevonden is geworden, thans op het denkbeeld geraakt zijn, dat men in plaats van een, twee afleiders behoorde te plaatzen.- Ook te Wirdum zijn thans de natuurlijke pokken ontstoken, in een huisgezin waarvan de meid gevaccineerd ware, en de zoon des huizes deze bewerking niet had ondergaan. Is dit ook niet een Stem des Heeren??? doch wij herinneren ons dat wij een historie schrijven, en zullen ons meer hier over onthouden, ons nadenken over het een en ander perste ons deze wenken af, wij willen ons hier over verschoond houden, een ieder heeft zijne wijze om te zien, voor nadenkenden voor een Godvruchtig hart; heeft de voorzienigheid overvloedige stof in dezen tijd gegeven tot aanbidding en zelfverlochening!

 

Blz. 89

Den 8 maart, heden uitmuntend schoon weder; Oosten wind en gedurende den dag heldere lucht met droogte, het water is sedert gister hooger, misschien door den opdrijvenden wind, of door de hooge getijen invloeijing van zoutwater? waar van echter nog niet gehoord heb, en waar van de courant van heden ook niet heeft berigt; maar wel van de aanzienlijke giften, de Commissie in contanten en kleding weder geworden, voor de door den watervloed in ons gewest ongelukkigen.

Den 9 maart, het weder zachter dan gister Oost Zuidoosten wind, tevens op den avond in het westen en zuidwesten eenigzins betrokken lucht, met afzakking van water, evenwel nog niet tot de vermindering als zondag gedaald, zoodat het voor de voetgangers naar het gebuurte niet wel droogvoets op hozen en schoenen kan gedaan worden, veel min uit andere oorden van Wirdum; in dien men de landen in den omtrek van het gebuurte hier en daar eenigzins hoogde vooral daar dezelve door het water het meest geleden hebben dan zou men van hier zeer wel op schoenen konnen reizen vermits het meerendeel wegens het droog weer al begint te bepaden, zoo als de schrijver heden naar het gebuurte ondervond.

Het oojevaars nest hebben wij weder in zoo verre hersteld, dat er gelegenheid om te nestelen op den zelfden boom gegeven is; dagelijks verwachten wij de komst dezer vogelen vermits zij doorgaans in het begin van Maart komen, verleden jaar den 8 derzelver maand, kwam het mannetje.

 

Blz. 90

Den 10 Maart, het weder blijft schoon, met zonnenschijn, de wind zuidoost ten zuiden. De watermolens beginnen overal aan den gang te komen, en door den stevigen wind braaf uit te werpen, het water houd nagenoeg dezelfde hoogte, misschien is dezer oorzaak daar wel aan toe te schrijven; want de geheele oppervlakte zoo wel de polders en molenkrijten was in die deelen der overstrooming, een effen plas; door dezer werking nu, kan het niet wel anders zijn of het water houdt dezelfde hoogte, niettegenstaande wij vermoeden dat de zeesluizen geweldig stroomen, vermits de wind dagelijks op lage tijen diendt, ten ware er opnieuw instrooming van zout water geweest zij, doch waarvan wij nog niet gehoord hebben, zoo als wij bevoorens aanmerkten.

Als het water nu voortaan meer mogte beginnen te zakken dan komen er dagelijks ook meer watermolens aan het malen, dewijl er een menigte zijn, daar de dijken nog onder of effen met het water staan, en dus tot zoo lang de molenkrijten en polders van het water niet ontlast zijn, kan het buitenwater niet dan langzaam minderen, en daarom is het niet te verwonderen, dat wij nog eenigen tijd hoog water houden.

Den 11 Maart. De wind zuid, en dreigt tot onweer, zoo als het heden middag en avond ook met regen. De Courant hield aan met berigten van onderscheidene giften, voor de noodlijdenden door den watersnood, onder anderen ook van het overnemen van 37 jonge hoornbeesten, om harer verzorging te genieten. De prijs der boter was 37 Gulden, de boeren een weinig meer; behelzende anders weinig bijzonderheden.

Den 12 Maart. De wind Noordwest met hevige buijen vervolgens droog.

 

Blz. 91

Den 16 Maart, sedert de voorgaande vorst met sneeuw oost noordoosten wind koud. Het was op den 13 voor de kerkgangers van hier naar het gebuurte op hoozen en schoenen, droogvoets te doen; doch van Wijtgaard en Marwird, kwam men op laarzen of te scheep. De schrijver reisde op gemelden avond naar zijne dochter en zwager te Deerzum, en hadde daar sedert den vloed nog niet geweest. Het water was aldaar ook al merkelijk gezakt; en vooral begonnen de molens daar meestal aan den gang te komen, zoo was onder anderen mijn zwager benevens nog vier anderen naastlegers, en welkers molenkrijten te zamen een plas uitmaakten; na alvoorens de buitendijken wel voorzien te hebben, begonnen te malen, ten einde aldus met vereenigde kragten zonder de molens te ontzeilen was het mogelijk, de binnendijken te doen uitkomen, op dat in zoodanig geval, een ieder, zijn eigene dijken weder bekomen te hebben, voor zich zelven konde malen.

Zij waren daar spoediger en heviger van den vloed overvallen dan wij, zij hadden daar tusschen den 7 en 8 Febr. ‘s nachts naauwelijks den tijd gehad om de schapen van het veld te redden, daar wij eerst den 8 en 9 dito aanwas van den vloed ontwaar wierden; de vloed kwam daar hevig verzeld van een schrikverwekkend geraas bij het overstorten der polders, dijken en wegen, en hier vloeide zij langzaam zonder hoorbaar geweld, althans in den omtrek van Barrahuis. Niemand der inwooners behoefde daar of was niet gevlugt, schoon de meeste boere plaatzen, het water min of meer in huis of schuur hadden, konden zij

 

Blz. 92

zich met afdammen en uithoozen beveiligen. Overigens was het daar ook een onafzienbare plas geweest, alwaar de plaatzen als vlekken uit de oppervlakte spiegelden; zout water hadden zij daar in het geheel niet, of zeer weinig gemerkt.

Wij mogen dus met zekerheid aanmerken, dat het een groot geluk voor Vriesland geweest is, dat zulk hoog winterwater bij den vloed ware: daar door wierd het binnenwater voorwaarts gestuwd, storte dus dijken en wegen over en vervulde alzoo een groote uitgestrektheid van de binnendeelen van dat gewest wordende het zeewater alzoo belet overal door te dringen. En daar er steeds de beste gelegentheid geweest zij, en nog is, wegens weder en wind, om te stroomen, zoo spreekt van zelven, dat de ontzachelijke massa van zoutwater zich ook eerst weder door de gaten en sluizen ontlaste en deze provincie voor het grootste gedeelte alzoo voor het zeewater beveiligd gebleven is, en mogelijk het geheel thans daarvan zal gezuiverd zijn.

De Courant van gister was weder levendig van aanzienlijke giften en gaven voor de noodlijdende in ons gewest aan de Commissie te Leeuwarden gevestigd, geworden; in dien alle deze liefdegiften zoo wel in contanten als in voedsel en deksel in waarde bij elkanderen gesomd wierden, zoude een zeer groote som bedragen.

Schreven wij dat er gedurende den winter, geen vorst van eenig aanbelang bestond, zoo heeft in tegendeel in deze maand gedurige vorsten plaats, heden helder lucht met vorst, en het land overdekt met sneeuw, waar door het thans een aanzien als een vorstige winter heeft, evenwel heeft het ijs die sterkte niet, dat men schaatsrijd, zoo als onlangs plaats heeft gehad.

 

Blz. 93

Den 18 Maart, sedert de voorige aanhoudende vorst met helder en schoon weder, de wind oost; het water begint sterk te verliezen, evenwel is tegen ons vermoeden, het water in Ydaarderadeel en Utingeradeel nog brak wijders weeten wij het niet; de Courant van heden bevatte behalven de aanzienlijke gaven aan de Commissie voor de noodlijdenden ter hand gesteld, dat er in Weststellingwerf te Munnekeburen tusschen 2 boereplaatzen, een bijzonder blijk van Gods magt en goedheid had plaats gehad, gedurende den vloed was er een wel van zoetwater ontsprongen in een dobbe van 30 voeten lengte en 20 voeten breedte, waar van de kanten 7 voet boven water ware, met den aanwas van buiten water vloeide de wel waterpas en even bij het afnemen van het water, zakte de wel, en bleef dus altoos effen met het buiten water; deze wel voorzag de ingezetenen aldaar menschen en beesten van zoet water duizenden van Emmers wierden er uitgehaald, zoo dat daar alles door zout water overvloeide, deze wel in alle de behoeften van zoet water voorzag.

De buiten schepen waren heden ter markt afwezig, behalven de trekschepen welke van alle de steden waren doorgebroken, men reed in den vroegen morgen op schaatzen naar de Stad, echter maar enkelden, wijders moeste men te voet reizen, de boeren in dezen omtrek reden met hunne boter met troggen of karren naar de Stad, waar van de prijs 36½ Gulden, schoon misweer zijnde was het om het mooije weder vrij levendig op dezen marktdag.

Den 19 Maart, heden uitmuntent en fraai weder de wind oost noordoost, ook reed men in den morgentijd op schaatzen.

 

Blz. 94

Den 22 Maart, sedert onze voorige blijft het weder altoos bestendig, oosten noordoosten wind, zonder eenigen vorst, het water zakt merkelijk, alles krijgt deszelfs oude gedaante, de watermolens malen veelen zoo wel bij dag als den nacht onophoudelijk, zoo dat de molenkrijten ook beginnen boven te komen, en het land overal de oude gedaante bekomt, evenwel is het water nog hoog en staat nog als gewoon winterwater.

Den 24 maart, het water blijft bestendig, gedurende de voorige Oost Noordoosten wind, men reist van hier naar Wirdum, thans op kouzen en schoenen, zonder zich eenigzins vuil te maken, dat een groot gemak aanbrengt; het water blijft met den opdrijvenden wind, als vooren, met eenig aanwas, ook daar door wijl wij onlangs nieuwe maan hadden en de sluizen vermoedelijk toen niet gestroomd hebben.

De melke koeijen zijn duur, schoon er thans niet veel koophandel nog plaats heeft, de wol was tot nu toe onverkoopbaar; maar sedert den 18 schijnt er zeer veel trek in gekomen zijn, althans de kooplieden loopen sterk om te koopen, van 20 tot 26 Stuivers wordt ze het N.lb verkogt.

Den 28 Maart, even bestendig als voren met weder en wind, waar door het water thans zigtbaar afneemt, en het zich ons laat aanzien, dat wij alhier eerlang geen spoor van den geduchten watervloed, zullen kunnen waarnemen.

 

Blz. 95

De Courant van vrijdag l.l. den 25, behelsde, behalven eene lijst van ingekomene giften en gaven sedert den voorigen, dat er in Donia werstal ergens in een klein poldertje twee scholtjes, benevens twee duizend haringen gevangen waren, ten bewijze aangevoerd, dat aldaar het zeewater nog aanwezig of althans eene gave der zee overgelaten ware; misschien zullen er aan dien kant wel meer zee bewoners agterlaten zijn, om vervolgens gevangen te worden; welke bij den vloed de plaats van de rivier visch vervangen hebben, althans zijn wij in het zekere onderricht, dat de riviervisch tijdens den vloed, bij scheepjesladingen vol gestorven zijn, als snoek, baars, voorns bleijen enz. Zoo heeft God alle zijne schepselen die op de aarde en in de wateren zijn, deszelfs bijzonder element, om te leven en zich te bewegen gegeven; een ruim veld voor den godvruchtigen natuurbeschouwer daargesteld om zijne magt, wijsheid en goedheid met aanbidding te bewonderen.

De boter houdt geen prijs, zij was op gemelden marktdag 34 Gld. 75 Cents, evenwel zijn de boeren uitmuntend tevreden, terwijl het gemaak van tijd tot tijd wegens het voortdurend kalven der beesten, aanwint.

Op gemelden avond is mijn zoon behouden en wel van Groningen tot onze blijdschap aangekomen, om gedurende de Paaschvacantie thuis te zijn, andere mede reisgenoten Vriesche studenten, waar onder Beekhuis Wirdumer tevens, te Leeuwarden

 

Blz. 96

dachten te vernachten. Hoe wonderlijk is het saizoen sedert de Kers vacantie veranderd; toen was het afwisselende storm, regen en wind, genoegzaam ondoenlijk te reizen, en toen weder vertrokken zijnde, de daarop volgende geduchte watervloeden en overstroomingen, verzeld met verschriklijke onweders van Donder en Blixem, sedert schijnen de kragten der natuur uitgewoed te zijn, en deszelfs evenredigheden weder hernomen te hebben, althans is de natuur kalm en sedert in rust; hoe schoon is het thans te reizen? hoe aangenaam in deze rust bij mooi weder en in huis en op het veld te zijn, ontdaan van die vreeslijke uitzichten, wat ons lot eens zal worden? welk een onderscheid tusschen de Kers en Paasch vacantie ?

Gister den 27 is ons lang verbeide ojevaar ook weder te rug ge komen, en heeft tot onze blijdschap, het door ons herstelde nest terstond betrokken, en tevens aanvang gemaakt om het na dezer vogelen manier in order te schikken, wanneer het wijfje komen zal moet de tijd leeren; mogelijk dat hare komst wel aanstaande is, althans het weder is zoo fraai, dat zij onzes inziens wel dadelijk aanvang konnen maken om te paren, ten einde volgens de natuurwetten hun geslacht voort te planten, en uit te breiden. Om dat het zulk fraai weder ware, waren wij bevreest, dat zij niet weder te rug zouden gekomen zijn, maar bij onze thuiskomst van Wirdum uit de kerk wierden wij dus aangenaam verrast.

Blz. 97

Nadien de vloeden van 1775 en 1776 waar van bevoorens geroerd is, in de vergetelheid zijn geraakt, althans dat er weinig geheugenis van is, willen wij eenige berigten van den toenmaligen tijd laten volgen: allen ons gewest betreffende.

Het was op dingsdag de 14 Nov. 1775 dat de wind, welke tamelijk sterk uit het Z.W. gewaaid had naar het W. en N.W. schoot en al sterker en sterker begon op te halen, zoo dat het eindelijk een geweldigen storm werd. En heeft de volgende allerbeklagelijkste uitwerkselen gehad (hier volgen de berigten uit andere gewesten) maar ten opzigte van ons gewest wordt gezegd:

Vriesland heeft waarlijk reden om den Hemel te danken voor deszelfs bescherming in dezen; de volle zee door den N.W. gedreven; sloeg op een geweldige wijze tegen de dijken dezer provincie, en dreigde een gehele overstrooming, als men aanmerkt dat de vlakke grond meer dan 20 voeten lager is, dan de oppervlakte van buitengewoon hoog zeewater, de volgende berigten zullen het gevaar waar in het geweest is ligtelijk doen bezeffen, hoe na Vriesland aan haar ondergang ware.

Van Workum kreeg men deze tijdingen dat het water zoo hoog vloeide dat het op meer dan eene plaats over den Dijk liep, van de nieuwe Dijk welke van de stad tot aan den vuur toorn legt waren reeds ‘s morgens vroeg eenige percheelen paalwerk geheel weg geslagen, en was op drie plaatzen bijna doorgebroken en wel zoodanig, dat op een plaats een geheele doorbraak onvermijdelijk scheen, evenwel door het laten zinken van twee praamen en het plaatzen van zeilen en zakken met steen gevuld in de doorbraak te werpen, is men nog beveiligd gebleven, het hoofd aan de zooleind is ten deele weggeslagen, verscheidene visschers schepen waren gestrand en wrakken van schepen hier en daar waargenomen.

 

Blz. 98

Te Stavoren was alles in de uitterste ontsteltenis, ten zuiden dezer stad liep het zeewater meer dan een voet over den Dijk, de beide haven hoofden wierden zeer beschadigd, de wieldijk brak door zommige oude menschen getuigden dat de vloed van 1717 zoo hoog niet geweest ware, spek, vlees, meubelen, scheepshout en gereedschappen dreven aan de Dijken.

De tijdingen van de Lemmer waren niet gunstiger dan deze van Stavoren, het water vloeide daar tot 74 duim boven peil, en dus hooger dan de vloed van 1717, het water stond daar drie een tweede voet in verscheidene huizen, evenwel door de onvermoeide pogingen der ingezetenen om de bedreigde doorbraken in de dijken met zeilen, steenen, planken, masten en stroo te stoppen wierd onder Gods zegen gelukt, en de dijken ook hier bewaard gebleven. In het zoogenaamde Omland waarin 3 boere plaatsen waren heeft het water 10 a 11 voet hoog geweest, waar door het vee dezer huislieden ellendig in het water gesmoord wierd.

Te Harlingen was de ontsteltenis ook zeer groot, de nieuwe steenen muur aan den Noordkant dezer stad, scheurde door den geweldigen aanval van de volle zee. Een groot gedeelte van noorderhoofd der Havens sloeg weg; en de droevigste tijdingen deeden zich uit de zee op; zoo dat de ongelukken door dezen storm veroorzaakt zoo menigvuldig zijn, datze in zoo kort een bestek onmogelijk konnen vermeld worden, evenwel zijn de zeedijken overal behouden gebleven.

Zoo verre de korte berigten dezer vloed, ons geweest betreffende, maar die des volgenden Jaar waren veel ontzettender dus luiden de berigten:

 

Blz. 99

Van Workum wierd berigt:

dat de storm den 21 Nov. 1776 ‘s morgens tusschen 5 en 6 uuren eene doorbraak in den Zeedijk tusschen de Stad en het Workumer Hek had veroorzaakt, ter lengte van meer dan hondert voeten; ook was de zeedijk van het Workumer nieuwland op twee plaatsen doorgevallen; de eene breuk bij den Vuurtooren, en de andere wat meer zuidwaards naar Hindeloopen welks eerste gezegd wierd wel 200 voeten lengte en 40 voeten diep te zijn, waar door de huizen in de polder spoedig tot aan de daken toe in het water stonden, de menschen en bijna al het vee zijn gered; de dijken zijn aan aard en paalwerk overal sterk beschadigd, gelukkig, dat de storm bedaarde en het water viel, anders had het kunnen gebeuren dat de Provincie voor een groot gedeelte ware overstroomd geworden.

Van Harlingen wierd berigt:

dat deze orcaan groote schade aan de vijf deels dijken van Dijkshoek tot Makkum hadde teweeggebragt, maar dat door Gods Zegen en onvermoeiden arbeid de doorbraken zijn verhoed geworden. In de Stad wierden door den drang des waters de straten zoodanig gespleten dat er kuilen van vier en meer voeten in zijn gekomen. Een beurtman is er op de straat gespoeld, en veel houtwerk door de zee weggerukt. Aan de laagste zijde der Stad; stond het water wel 4 voeten in de huizen. De nieuwe Ketting-brug is er ten eenemaal door een Fluit weggeslagen. De hoofden der Haven zijn deerlijk ontramponeerd, ook aan daken en schoorsteenen is niet min schade geleden.

In Franeker was alles in de uitterste bezorgheid, men zond van daar naar Haringen des nademiddags van den 21 wel 1000 zakken, terwijl een iegelijk bij trommen omslag opgeroepen wierd om voor een goed loon aan de dijken te werken, waar op kort daar na, een iegelijk die lust hadde aan de Dijken gezonden wierd.

 

Blz. 100

De huizen leden groote schade, ook wierden er een menigte watermolens om deze stad, door den vreeslijken wind losgescheurd, aan het malen geraakt en verbrand.

Van Stavoren meldt men:

dat de Ingezetenen door den ontzagchelijken storm zeer bevried voor een gehele verwoesting waren, dewijl het water merkelijk hooger was, als Nov. des voorleden jaars; schoon het water wel over de dijken stroomde, leden zij door de aan gewende pogingen van de bedreigde doorbraken met zeilen te bedekken, gene doorbraak.

Van de Lemmer wierd berigt,

dat het water den 15 Nov. 1775 74 duimen boven de peilen kwam, maar nu in dezen storm 76 a 77 duimen boven de peilen geweest zij; in vele wooningen stond het water 3½ voeten in huis; ook zijn er aan wederzijden van deze plaats in den Dijk verscheidene gaten gescheurd, doch de allerergste bij de Lemster hoek en de zoogenaamde duinings kolk; aldaar is gene overstroming geweest, maar wel van elders, door dien de Linde Dijken op vele plaatsen zijn weggescheurd, dat het zoute water op de landen 4 a 5 voet hoog stonde en dat het grootste gedeelte van de Lemmer onder water was.

Te Hindeloopen was het zeer droevig gesteld, aan de zeedijken aldaar zijn groote schaden aangebragt. Het water was 6 a 7 duimen hooger dan in Nov. 1775, evenwel zijn er de doorbraken door noodige voorzorgen voorgekomen. Drie Schepen zijn in de Haven in den grond gestooten.

Voor de Kuinre en elders uit Overijssel kreeg men ook schielijk de allernaarste tijdingen, zoo van instorten van huizen, verdrinken der beesten, wegspoelen van goederen als

 

Blz. 101

vergaan en stranden van schepen en dergelijke rampen en onheilen meer.

Dus verre de berigten uit ons gewest van de gemelde vloeden van 1775 en 1776. Gelukkig in deze laatste vloed dat ‘s middernachts van den 21 Nov. de peil met vallend water en bedaard weder op 56 duimen was.

Bij nadenken konnen wij ons van deze vloeden alleen maar herinneren zijnde ongeveer toe tien jaren oud, dat er te Ferwerd aan den Dijk een ongemeen groot schip of wrak, door den geweldigen storm geslagen was, hetwelk daar langen tijd gezeten heeft, tot dat het is gesloopt geworden; het stak wegens de grootte ver boven de Dijk uit, en was van Wanswerd, alwaar de schrijver toen woonde in zijn ouders huis, altoos duidelijk te zien, en zoude toen gaarn met anderen, die uit nieuwsgierigheid daar na toe reisden, om te zien, mede getrokken hebben, maar zijn vader wilde dit niet lijden, hoe ernstig hij ook daarom verzogt. Het water moet toen ook hoog geweest zijn; want bij deze gelegentheid wierd het Wanswerder Snik afgewonnen, om daar na toe te reizen. Alleen dit kan de schrijver zich daarvan herinneren en wijders niets.

Uit ander provincien waren de berigten van deze vloeden veel ontzettender en vreeslijker, zoo dat Vriesland toen merkelijk bewaard gebleven is.

Voor zoo veel Vriesland betreft willen wij thans ook eenige melding maken van den Kersvloed voorgevallen tusschen den 24 en 25 December 1717.

 

Blz. 102

Na dat het eenige dagen voor Kerstijd. 1717 met sterke aanhoudende zuidweste winden gewaaid hadde, waaide de wind des vrijdags avonds den 24 December 1717 sterk uit het Noordwesten, waar door zulke ontzettende hooge vloeden ‘s nachts ontstonden, dat de meeste landen aan de Noordzee gelegen overstroomden, en daar door een menigte menschen en beesten verdronken, en aan roerende en onroerende goederen onnoemelijke schade geleden wierd; evenwel leed Vriesland bij deze vloed hoe ontzettend ook minder nadeel dan wel Groningen en naburige landen. Zie hier wat Vriesland betreft.

In Kollumerland wierden de zeedijken op verscheidene plaatsen doorgebroken, waar door geheel Kollumerland overstroomde, en daar door groote ellende ontstond. Bij `t Huis de Luine digt bij Kollumer Zijl scheurde een gat van 20 roeden lang en 50 voeten diep. In die geheele Grietenie zegt men, verdronken bij de 50 menschen benevens zeer veel vee, verscheidene huizen spoelden geheel weg.

Digt bij Driesumer Zijl, spoelde ook een gat van 23 voet diep.

Wijders wierd Oost en Westdongeradeel geheel overstroomd het zeewater stroomde wel een mans lengte over de dijken, vele menschen wierden ‘s nachts door het water op hunne bedden verrast, waar door de grootste jammeren ontstonden.

Te Morra wierden verscheidene huizen verwoest, het water stond in de buren 3 a 4 voeten hoog in de huizen. Te

 

Blz. 103

Lioessens spoelden verscheidene huizen weg en verdronken eenig menschen. Van Oostmahorn berigte men, dat bij na alles door het water wegging, dat er 25 menschen bij elkanderen op eenen zolder bij het instorten van het huis verdronken; dat te Esumer zijl, de Kalkovens, Houtstekken en verscheidene huizen wegraakten; te Engwierum, Anjum en elders spoelden ook eenige huizen weg; te Holwert zegt men verdronken 25 en te Ternaard 30 menschen.

Ferwerderadeel wierd ook deerlijk overstroomd, waar de menschen zich in de kerken moesten bergen.

Voorts brak de Dijk van ‘t nieuwe Bildt ook op verscheidene plaatzen door en de oude Dijk stond mede in gevaar; bij de oude Zijl was ook groot gevaar, wijl ook daar een gat in den Dijk borst, doch door het afbreeken van 2 a 3 huizen, en `t vullen van zakken met steen welke in het gat geworpen wierden voorkwam men nog een zwaarder inbreuk, aldaar verdronken 4 menschen.

Harlingen leed verschrikkelijk, ook de Haven hoofden wierden groote schade aangebragt.

Ook vloog het water te Stavoren over de Dijken en rukte 2 a 300 voeten paalwerk weg, eenige gaten scheurden in de Dijken, maar wierden evenwel door onvermoeide vlijt behouden.

Zoo verre de algemeene berigten van dezen vloed, in het geheel zouden in Vriesland toen 105 menschen verdronken zijn, het vee en andere schaden naar rato, de jammeren welk ons land toen trof was naauwelijks te beschrijven

 

Blz. 104

nogtans gingen de ellenden welke Groninger en andere landen door dezen vloed troffen, Vriesland verre te boven, alleen in Groningerland verdronken 2276 menschen.

Alle landen door dezen vloed geteisterd bedroeg de

 

Som van beschadigde en weggespoelde huizen 8259
Hoornbeesten verdronken 40075
Paarden verdronken 9961
Varkens verdronken 9758
Schapen verdronken 35448
Menschen verdronken 12088

 

Dus luiden de berigten doch het getal verdronkene menschen in Vriesland schijnt niet naauwkeurig te zijn; want over het geheel zouden er 105 menschen verdronken zijn, en bij de bijzondere vermelding vinden wij een getal van over de 134, of dit aan onnaauwkeurigheid of drukfouten toe te schrijven zij, weeten wij niet en lust ons ook niet te onderzoeken, maar dit weeten wij zeker, dat de vloed van 1717 onze tegenwoordige vloed van 1825 in rampen en ellenden over het geheel verre te boven ging, schoon Vriesland bij een algemeen overzigt over deze vloeden aan de zuidkant thans zoo veel aan roerend en onroerend goed leed behalven aan verdronkene menschen als toen aan de Noordkant de rampen en ellenden getroffen zijn.

 

Blz. 105

De ojevaar waar van wij bevoorens aanteekenden heeft hier geen bestendig verblijf gehouden, maar was dan hier en nestelde dan aldus, tot dat hij verdween; maar den 3 April is er weder een ojevaar aangekomen, deze was beter thuis en hield bestendig het nest tot dat op heden den 4 April het wijfje aankwam onder een aanhoudend geklepper, dit is het oude paar, zij houden onophoudelijk het nest, vliegen wel eens af, maar zetten zich dadelijk weder daar op neer paarden terstond, zijn in het geheel niet schuw, zoo als de voormalige, maar toonen alle bewijzen van voorige gemeenzaamheid.

Waar hebben deze vogelen zich gedurende haar vertrek opgehouden? hielden zij zich gedurende ook bij elkanderen? of in verre landen gescheiden? hoe weeten zij den tijd van paaren? om zich uit verre landen op reis te begeven, landen en zeen overtrekken, en hun oud verblijf weder opzoeken en betrekken zonder eenig faalen? hoe vinden zij den weg, door het aardrijk daar het gelaat des aardrijks naauwelijks eenige gelijkheid heeft bij hun vertrek en wederkomst? op alle deze vragen antwoorden wij rondborstig: wij weeten het niet.

Om wat reden zij zoo veel later dan voormaals gekomen zijn, weeten wij ook niet, dewijl het weder bestendig allergunstigts is; in voorige jaren viel er wel eens gedurende hun eerste aankomst vrij sterke vorst en sneeuw in; maar nu sedert eenigen tijd in geheel niet. Wij herhalen nog eens: dat zij den tijd om te paaren weeten; maar wat beweegt hen tot het vertrek en de aankomst, of het moest zijn, dat zij zich verwijderen om zulke landen

 

Blz. 106

op te zoeken, welke hun genoegzaam voedzel tot onderhoud verschaffen, daar zij hier bij gestrenge winters van gebrek zouden vergaan, maar waarom teelen zij ook niet daar? of passeeren Equator en houden zich dan des winters tusschen den Zuider keerkring in de woestijnen van Afrika dan dit onderzoek is het werk van natuurkundigen; maar waarom hebben zij ons het zoo wel als het ander van overlang niet met zekerheid gezegd? trouwens wij verwarren ons in bespiegelingen en breken hier mede af.

De Heere wegen zijn rede geslegt en geschikt om te rijden maar, daar wordt nog niet veel gebruik van gemaakt om dat het nog te koud om te rijden is, volgens aan kondiging van den Grietman moesten zij voor den 1 April schouwbaar zijn. Een ieder weet in dezen trouwens zijn pligt, waar door een ieder zoo spoedig mogelijk met het slegten aanvang maakt, zonder op aanzegging te wachten, dewijl hij het doch doen moet, en dan is het altoos best, dit tijdig te doen; want hier in nalatig zijnde, of niet tijdig te doen, veroorzaakt vaak naderhand om te slechten of in order te brengen, zoo veel te meer kosten. Waarom juist het nieuwland het eerste, tweede en derde stuk van den Dijk, hier mede bezwaard is, konnen wij uit officieële of oorspronkelijke stukken niet zeggen, schoon wij de reden van dit onderhoud wel gissen.

Het water zakt bij aanhoudenheid en hoopen eerlang van het overtollige geheel bevrijd te zijn, dus zal de vloed ons alhier weinig letsel aangebragt hebben, behalven het land, daar het water gedurende den winter opgestaan heeft, is zwart, en raauw.

 

Blz. 107

Heden den 11 April. Het weder is sedert onze voorige even stil en kalm, de wind gedurende N.N. Oost Z. Oost. zomtijds zeer droog en ook wel scherp, doch niet zoo sterk, dat de watermolens frisop konden malen, waardoor de laagste polders en molenkrijten en vooral de zulke, welkers molens in geen goeden stand waren, met zeer veel water voorzien zijn, tot groot nadeel dier landen; want de graswortel schijnt door het langdurig onder staan van het water verrot te zijn, althans die landen welke dus opvolgende boven komen, zijn zwart en geheel raauw, en dezulke welke beter tegen water konden, het gras door de aanhoudende zonneschijn schoten, eene vuile korst overdekte, en dezer wijs de groei belemmerd wordt, niet minder nadeelig als die geheel zwart boven komen, dit geeft voor zulke boeren en bekommerend vooruitzigt, zoo staat onder anderen de kerkeplaats alhier thans nog bewoond door R.H. Sijbrandij, maar gehuurd bij Andle Sjoerds Andringa nog zeer diep onder water, niet tegenstaande dezelve door twee molen aan weerskanten van den vaart wordt bemaald, dit geeft voor de nieuwe huurder een zeer slegt vooruitzigt, welke wel veel meer water zoude konnen ontlast hebben, maar de molen bij taxatie van de afgaande huurder overgenomen, waren zoo gebrekkig, dat zij gedurig stukken zijn; zoo dat de voorgaande thans afgaande huurders bejaarde en welgestelde lieden, welke in de buren een aanzienlijke huizinge aangekogt en betimmerd, benevens eenige landerijen bezittende en aangekogt hebben, deze plaats voor hun nog tijdig verlaten zonder dreigende nadeelen, niet tegenstaande zij en in familie dezelve tusschen de 40 en 50 jaren tot hun voordeel bemeijerden; alhoewel fantzoenlijke lieden, worden zij van zommige wel beschuldigd, dat zij de molens in zulk eenen slechten staat onderhielden en overdroegen, daar zij wegens de inliggende landen van vreemden jaarlijks ongeveer 70 Gulden maalgelden ontvingen, en boven dat de plaats hen altoos een goed bestaan had opgeleverd.

 

Blz. 108

Dezer wijs gaat het in de wereld, een ieder zoekt zijn eigen voordeel althans zoo ziet men de menschen over het algemeen in handel en wandel.

De wind staat tegenwoordige in het zuiden, een heldere doch dijsige lucht, met een frisschen wind, waar door de watermolens fiks konnen loopen, na welke de belanghebbenden zeer verlangden.

Veelen hebben trouwens hunne molenkrijten droog, en tijdig het water uitgeworpen; want dier zulker landen zijn geheel onbeschadigd van het water boven gekomen, ja zelfs zoo aangenaam en groen, dat het een lust is om te zien, vooral munten de zulken uit, welke hun krijten voor den vloed altoos van het overtollige water ontlast hadden, zoo is onder de velen mijn zwager te Deerzum ook onder die genen, welke zijne door den vloed geheel overstroomde landen thans van overtollig water gezuiverd, met genoegen kan aanschouwen, en met lust bewerken.

Den 12 April, stevige doch drooge Z. Westen wind, alles komt in dezen omtrek te regte, alleen de sporen van den vloed ontdekt men aan de ontredderde dammen en zommige afgespoelde dijken en wegen; wijders is in dezen omtrek en uuren gaans in de rondte, van het hooge water niets zichtbaar, zoo dat die gene welke tijdens den vloed van hier afwezig en heden weder tegenwoordig waren, zouden denken, dat het een geheel ander land ware; dewijl het gelaat des aardrijks, een hoog en droog benevens een groeizaam en heerlijk aanzien heeft, daar het tijdens den vloed een modder en waterpoel scheen te zijn. Den nademiddag hevige weste wind, tevens koud, en dreigt tot onweer; op den avond klaart de lucht eenigzins, en vallende wind met droogte.

 

Blz. 109

Den 13 April, stevige dorre westen wind, het weder is dus sedert drie dagen gantsch veranderd, en is thans droog, dor en schraal, waar door de vertrapte landen, welke thans gerold worden, en zoo als wij ook doen, weinig slecht worden, de gaten zijn te diep en de opgetrapte heuveltjes te droog om neergedrukt en dus met de gaten vereenigd te worden, waardoor zulke landen wel zeer onslecht zullen blijven, tot nadeel van het gewas; want zoo dra deze landen beweid worden, treffen de beesten in het trappen zeker ook de gaten, welke zachter dan den bovenkorst zijn, en worden dieswegen meer ingedrukt, waar door zulk land misschien jaren lang, de sporen van het vertrappen zullen blijven behouden.

Den 18 nieuwe maan, bevoorens koud en harden wind, heden het zelfde, met dreigende vloeden, wijl de wind sedert dagen west Noord west waait, ook vertrok mijn zoon heden met het 9 uur schip van Leeuwarden naar Groningen.

Den 22 April, sedert de voorige goed weer, evenwel met groote droogte, wegens derzelver langdurigheid is er overal groot gebrek aan regenwater, men verlangt dus sterk naar regen.

Door den vloed van den 18 l.l. is het Workumer nieuwland dat steeds voor eb en vloed ligt, diep overgevloeid, en had men niet tijdig de kistdam, voor een groot 30000 Gulden besteed, gemaakt in de oude dijk, dan hadde misschien dat gedeelte van Vriesland weder overstroomd geworden, zoo heeft men overal in Vriesland tijdige voorzorgen gedaan, waar door ons land thans overal van overstrooming is bewaard gebleven,

 

Blz. 110

alleen de buitendijks landen en de polders die voor eb en vloed lagen, onder anderen de Bokke Pollen alwaar jaarlijks ongeveer 170 scharren verhuurd worden en waar van sommige boeren van Wirdum ook gebruik maken en thans voor 26, 27 en 28 gulden verhuurd zijn, zijn voor het meerendeel overstroomd geweest, waar door het een zwaar geladen schip, naar Hamburg gedestineerd dat sedert den vloed van Febr. nevens Blija hoog en droog zat, gelukt weder ongeschonden vlot te geraken en deszelfs reis te vervolgen.

De boter blijft prijs houden, heden 34 Gulden de markt, het vee van allerlei zoort wordt van tijd tot tijd duurder, zoo dat de boeren stand, inzonderheid de melkerij in bloei toeneemt, evenwel zijn de granen bij aanhoudenheid in een zeer lagen prijs, waar door de bouwkant zeer veel lijdt en meer en meer agteruit gezet wordt.

Den 23 April heden veranderlijk, donder met regen en zeer vruchtbaar.

Den 27 April, steeds regenachtig en groeizaam O.N.O en zuide winden; gister paarde markt te Leeuwarden, waar door zeer vele paarden hier voorbij passeerden. De markt was wel levendig; maar er waren op des schrijvers oog, lang zoo vele paarden niet als in voorgaande jaren, veroorzaak misschien daar door, dat de paardekoopers al vroeg met koopen aanvingen, en de gekogte steeds weg en overvoerden naar Holland en elders; de middelzoort van paarden zijn niet zeer duur; heden wordt er een zweep op stads kosten verharddraaft, dat juist bij het regenachtige weder niet aangenaam in het Zaailand zal zijn te zien.

 

Blz. 111

Den 2 Mei, tot heden afwisselende regen, waar door de landen week worden, en de oneffenheden en gaten vol water staan, niettegenstaande de landen overal met aangenaam groen voorzien, en het gras dagelijks aangroeit en overvloediger wordt, konnen de boeren even daar door niet uitlaten, de landen zijn in den verleden herfst schikkelijk vertrapt, en zouden wanneer de beesten in het land gebragt wierden, boven maten verergeren. Men verlangt dus zeer naar droogte. Gedurende dezen regenachtigen tijd, heeft het afwisselende doch niet zwaar gedonderd, en dan altoos ver af.

De maand mei is wijders over het algemeen vruchtbaar geweest, gepaard met genoegzame droogte, zoo dat over het algemeen in dezen omtrek, de beesten op behoorlijken tijd dat is voor of op den 12 Mei konden in het land gelaten worden, midden dezer maand was het gedurende eenige dagen zeer warm, zoo dat de landen zeer overvloedig van gras wierden voorzien; doch in het laatst der maand en vooral in het begin van Junij tot heden den 6 dezer is het zeer onstuimig, koud en veel regen, waar door de wegen, dammen en ijsters ongemeen modderig zijn; evenwel zijn wij op den 2 Junij en zommige boeren in den omtrek in het laatst der voorige maand al begonnen te maaijen.

Wij hebben hier op het nieuwland en wijdere landen in den omtrek van Wirdum, vooral die tijdig van het water ontbloot zijn geweest, een goeden hooijoogst te wachten; maar die landen, welke gedurende de warme dagen van Mei

 

Blz. 112

nog onder water stonden, en zeer vuil wierden, zijn zwart, en waar van in den voorzomer weinig gras of hooij is te wachten, en zoo is het overal in Vriesland met zulk land gelegen. Hier door zijn er zeer veel oorden, waar de beesten nog op de stallen zijn, niet tegenstaande de Commissie veele beesten naar zich heeft genomen, of van hooi heeft laten voorzien, zal dit eerlang ook moeten ophouden, en de houders dier beesten in de noodzakelijkheid gebragt, worden, om ze te verkoopen zoo als er wekelijks al veel op de markt te Leeuwarden verkogt worden; niet tegenstaande zijn de beesten duur dat voor zulke lieden dieze verkoopen moeten, nog al van aanbelang is. Het water blijft door het overvloedig regenen zeer hoog, waar door de watermolens nog bij afwisseling gedurig aan den gang zijn.

Den 9 Junij, een paar dagen geleden is het weder zeer fraai geworden, gepaard met zonneschijn warm en droogte, waar door het reeds gemaaide gras aanmerkelijk zal beginnen te rijpen, en den onleegtijd al spoedig zal invallen. Nimmer zijn de boeren in het algemeen zoo hier als elders zoo vroeg begonnen te maaijen, deze voorspoed is wel zeker daar aan toe te schrijven dat wij in de grootste eerste helft van de maand Mei zulk schoon vruchtbaar weder hadden, waar door den groei der gewassen, hooi en gras zeer voordeelig wierden, uitgezonderd die landen, welke te lang en op dezen tijd onder water stonden.

 

Blz. 113.

Den 16 Julij. De hooitijd heeft door het slechte weder hetwelk na de zonsverduistering den 16 Junij, ingevallen is met koud regen en wind, een tragen voortgang gehad, waar door men thans algemeen hoort van hooibroeijen, reeds wordt er al in het hooi gesplit, vooral bij de voorbarigste boeren gaat bijkans geen een vrij; wij hoopen dat het geen nadeelige gevolgen zal hebben, door brand of iets anders te ontstaan; doch sedert groot 8 dagen is het, het fraaiste weder, zoo dat diegene welke nog de onleegtijd niet gedaan hebben, het hooi zoo schoon winnen als men begeeren kan; dagelijks heeft men warmte met zonneschijn verzeld van groote droogte; veelen hebben in deze week gedaan gekregen, zoo als mijn naaste buuren, Palsma den 11, wij en A. Everda den 13 dezer, naar den kant van Sneek hadden ze nog veel eerder gedaan, onze zwager te Deerzum hadde reeds nog al een week bevoorens gedaan, maar niemand is dan ook vrij van hooi splitten. Over het algemeen wordt er een verbazende voorraad van hooi gewonnen, het wordt echter nog al tamelijk duur verkogt, doorgaans de rook welke de boeren om te verkoopen, opmaken voor 7 a 8 gulden, nooit heeft men zoo veel transport van hooi gezien, voor al in de Sneeker vaart het staat nooit stil, scheepsladingen worden dagelijks her en derwaarts gevoerd, denkelijk door aankoop van particulieren, maar allermeest van de Commissie, daar te boven ziet men groote blokken hooi

 

Blz. 114

hier en daar, aan de Sneeker vaartswal, te zamen brengen waarschijnlijk op hoop, om het voor een goeden prijs te verkoopen.

Zoo ruim het thans in de reeds aangemerkte oorden is, zoo schaars is het in de overgestroomde landen, menig een heeft zijn vee nog op stal, terwijl anderen wel gras voor het vee beginnen te krijgen of reeds hebben, maar geen hooi van eenig aanbelang voor den winter konnen winnen, waartoe die landen tot hier toe volstrekt onbekwaam zijn; evenwel gaat het hier in den omtrek nog boven verwachting zoo is onder anderen de Kerkeplaats waar van wij bevoorens aanmerkten wel van hooi en gras voorzien, schoon het in het voorjaar met dezen er akelijk uitzag, was het ongemak alleen door zoet water veroorzaakt, terwijl de overstroomde landen van zout water lijden.

De markt te Leeuwarden is wekelijks tot hier toe vol vee, aangevoerd uit de overstroomde landen, maar worden nog altoos duur verkogt.

Gedurende dit mooije weder, hebben wij weder volgens jaarlijks gebruik op den 13 Julij ons naar Grouw begeven met het jagt, om met den angel te visschen in de wijde Ee, namentlijk R. Rinsma, M. Gilhuis mr.smid, mijn zoon thans in de vacantie van Groningen te huis, en ik met ons 4 als van ouds. Nimmer is het ons beter gelukt, wij vingen een menigte beste en schoone Baars, behalven een geringe kwantiteit witvis benevens een schoone Aal, te zamen met elkanderen 45 oude lb.

 

Blz. 115

Den 18 Julij, verlieten de jonge ojevaars het nest hunne grootte en volkomenheid bereikt hebbende, evenwel zoodanig niet, om het voor altoos te verlaten; maar om hetzelve gedurig weder te bezoeken, om daar gevoederd te worden, en om te rusten, het is een lust om te zien hoe zij in de lucht als dan her en derwaarts vliegen van de eene plaats naar de andere zich neder zetten, even als of zij zich grootelijks vermaken, het ruime veld te mogen genieten; zij beproeven alvoorens gedurig hun aanwassend vermogen, om zich te bewegen met de wieken, zich boven het nest op te geven in de hoogte, als zij nu op eene voor hun verstaanbaar teeken van de ouden, als op het gevoel van hunne eigene kracht eindelijk van het nest vliegen, is voor mij raadselachtig.

In dezen broed hebben de ouden als voormaals eenig eijeren uitgeworpen, en zoo veel wij ontdekken konden opvolgende twee kleine jongen, de eerst toen dezelve naar even uit het dop ware, en de tweede tot de grootte van een half vol wassen Eend; zij hebben dus maar twee groot gemaakt, schoon er thans overvloed genoeg van vis voorhanden is, welke de ouden dagelijks uit de sloten opzamelen, de jongen daar mede spijzen, tot snoeken wel van ½ lb grooter en kleiner, moeten wij ons dikwijls verwonderen hoe zij ze konnen doorzwelgen; niettegenstaande er dus overvloed van voedsel en voor eenigen tijd, behalven de vis ook van kikkerts, om toen zij kleiner waren daar mede te spijzen, blijft het ons even

 

Blz. 116

raadselachtig als vooren (zie onze aanteekening pag. 22) waarom zij de jongen uitwerpen.

Wij hebben dan in den loop van dit jaar het genoegen weder gehad, dat zij op het oude door ons herstelde, en door hun geschikt gemaakte nest hun geslacht met twee weder vermeerderd hebben. Wij durven dus vast stellen, dat er van den aanvang tot nu toe, wel vijftig jongen ooijevaars op dezen boom zijn aangekweekt, en het geslacht derzelver daar mede vermeerderd. Niettegenstaande heeft de boom nog de zelve fleur, zonder te sterven, zoo als de algemeene gevoelens dit willen, evenwel is die stam waar het nest gevestigd is en dus midden den boom, sedert jaren dood, maar brengt aan de zijd takken tot nog, geen de minste letsel toe.

Den 20 Julij. Nadien het ons met Angel vissen zoo uitnemend gelukt ware, hadden wij den dag van heden weder tot dat zelfde einde bestemd; mijn zoon en ik begaven ons volgens gewoonte vroegtijdig naar Wirdum, dat is op de slag van 4 uur ‘s morgens aldaar. Rinsma moeder maakt dan of heeft dan het water aan de kook, wij drinken dan te zamen thee en nemen ons morgen ontbijt, voorraad voor een dag eeten hebben wij ons alvoorens van voorzien benevens andere ververschingen, gewoonlijk een ketel met koffij met een fles Genever, en zoo zijn wij dan gewoonlijk aan het inschepen van onze benodigdheden, Angels, wormen

 

Blz. 117

met een woord van alles tot onze behoefte, zoo wel als tot het visschen behoort. Met deze toestalte waren wij dan ook heden groot 5 uur op reis. Dewijl thans de hondsdagen ingevallen waren verzeld met een drooge koude noorden wind, voorspelden wij ons geen goeden vangst; nadien wij goed zeilden lagen wij reeds groot 7 uur voor anker; te weten, de ondervinding had ons geleerd dat wij met stijven wind, en diepe baren, het schip met zetstokken niet vast konden zetten, het welk ons dan veel moeite koste, maar nu laten wij maar eenvoudig een klein ankertje vallen en wij liggen vast. Het vangen ging intusschen beter als wij verwacht hadden, wij vingen tot ongeveer 150 stuks naar onze gissing tusschen de 10 tot 15 lb, en wel voornamenlijk in den voordenmiddag, te weten wij dachten dat het op een ander plaats beter zoude, ligten het Anker en begaven ons elders, daar het nog minder ware, veranderden naar een wijle tijds weder van ligplaats, en al weder naar een ander met altoos minder vangst, en zoo trokken na algemeen overleg om half 4 op reis naar huis, alwaar wij zes uur aankwamen. Zoo heeft de ondervinding ons weder geleerd, dat het nooit goed is, gedurig van legplaats te veranderen vooral als men nog al een goede plaats tot de voorige reis toen wij zulke een schoone vangst hadden zijn nog maar een maal van legplaats verandert.

 

Blz. 118

Den 23 Julij, doordien de onleegtijd, wegens het voormalige schoon en voordurend droog weder over het algemeen spoedig voortgang nam, en bij de invallende Leeuwarder Kermis gedaan of staande dien tijd gedaan is geworden, daar benevens drooge Dijken, wordt er zeer veel gebruik van rijden gemaakt, en bezoeken, herhaalde bezoeken, en weder herhaalde bezoeken naar de Kermis af gelegd, zoo wemelde het volgens berigt onder anderen op maandag den 18 dito van menschen te Leeuwarden op den dag van het gewoone gouden zweep verrijden uit alle oorden van ons gewest, zoo wel boeren, borgers, als heeren en vrouwen, met een woord uit alle standen zoo wel wereldlijken als geestelijken, welverstaande van de zoodanigen, welke der ijdelheid nog al toegedaan zijn; het was om te verwonderen de menigte der rijtuigen heen en te rug keeren toen te zien hier voorbij passeeren dewijl de schrijver nog iemand van deszelfs huisgezin genegentheid had op dien dag naar Leeuwarden te reizen, zoo konden wij op ons gemak de onderscheiden zoort van rijtuigen hier in het passeeren aanschouwen, en gaf bij zoodanig een gezigt nog al stof, om aanmerkingen te maken, zommige reden zagt, anderen deftig, anderen snel en weder anderen joegen en harddraafden tegen elkanderen, zoo wild en woest, dat het te verwonderen ware, dat er geen ongelukken gebeurden, kortom dit spel had de gang van bedaardheid genoegen, vreugde en de buitensporigste ijdelheid.

Maar allermeest was de toevloed van menschen op vrijdag de gewoone marktdag den 22 dezer, althans naar de menigte der rijtuigen te oordeelen, nooit heeft de schrijver zoo veel

 

Blz. 119

rijtuigen te Leeuwarden aan de gewoone stalhuizen buiten en in de stad gezien, het was bij deze herbergen opgepropt vol, benevens de landen daar toe bij hen gebruikt vol paarden, zoo vol dat men zich moeste verbazen; zoo was het bij de Wirdumerpoort, hoe veel te meer bij de andere poorten nog, waar de schrijver niet geweest is, maar men zeide dat de Aanzentuin bij de Hoekster poort ook opgestopt vol van rijtuigen stond, bij de Vrouwenpoort zal het niet minder geweest zijn; men zoude uit dit alles besluiten dat de menschen met de marktschepen uit alle oorden van Vriesland aangebragt, daar bij gerekend, een vierde gedeelte van de geheele bevolking van dit gewest toen in de hoofdstad tegenwoordig geweest ware, alle de zielen tot de stad beh. mede gerekend.

Een algemeen overzigt over dit toneel, rijtuigen, paarden, het rijden, jagen harddraven, menschen uit allerlei standen ieder wel naar zijnen stand zoo wel mannen als inzonderheid de vrouwen op het fraaiste gekleed, het zwieren en drentelen door de stad langs de kramen; alle herbergen opgepropt vol menschen zoo wel ouden als jongen, vrouwen als mannen om te rooken, eeten, drinken, zuipen, zingen en springen onder het geleide der fiool; alle tenten van vertooningen van speelen, rariteiten, zeldzaamheden, gekheden en klugten opgeperst vol van nieuwsgierigen; geeft aanleiding om te denken, dat onze natie de friezen zich baad in overvloed, door een aanhoudende welvaart verkregen, hoe is het mogelijk pas vijf maanden geleden, was Vriesland in de uiterste ontsteltenis, was een gedeelte van Vriesland door de zee verzwolgen, was Vries-

 

Blz. 120

land, zoo het scheen nabij deszelfs ondergang, nare vrees en kommerlijke uitzigten beklemden de meeste harten, het is onmogelijk te begrijpen dat dit toneel zoo kort bij verleden is, de wonden door de zee in het zuidelijk gedeelte van ons gewest geslagen, zijn op verre na nog niet geheeld, de zeedijken en waterweeringen, daar ons aller belang op rust pas besteed om te herstellen; daar rede de beste tijd voorbij is om zulke werken te bevestigen, hoe is het mogelijk dat dit geen meer spoed maakt, zal Vriesland in de aanstaan de herfst, winter nog eens een waterplas worden, of geheel door de zee versmoord worden? zoo vreest een angstvallige, zoo denken deskundigen? zou men voor een oogenblik uit de kermis bezoeken, het rijden in draven, pragt en weelde, niet denken, dat de rampen en gedreigde onheilen Vriesland niet aangingen? of dat Vriesland op dit oogenblik een ander land een ander natie ware.

Het is verre van de schrijver om te denken, dat alle markt alle kermis reizen, weelde en ijdelheid teekenen, o neen! daar zijn nog zoo veele braven in ons land nog zoo veel godvruchtige Vriezen, die uit geheele andere inzichten reizen en trekken, of om der ijdelheid te voeden, en aan te kweeken, getuige daar van onder anderen ook de mildadige giften aan de Commissie voor de noodlijdenden door de noodlottigen watervloed uitgereikt.

 

Blz. 121

Den 2 Aug. Sedert de voorige allergunstigst weder met droogte dog heden broeijig en de lucht dreigt onweder, zoo als wij ‘s avonds omstreeks 7 uur ondervonden, een haastig opkomend onweder met hevige Blixem en Donder, deed ons een opstijgende rook even ten westen Rauwerd opmerken en ging spoedig verzeld van ontzettende vuurvlammen, wij gisten wel de plaats maar bleven onzeker doch ‘s avonds laat vernam men van reizende lieden, dat de brand te Terzool plaats gehad hadde en dat er een boere huizinge door den Blixem in asch gelegd ware. Des anderen daags kreeg men eerst zeker berigt wiens Huizinge getroffen ware, de eigenaar of bruiker nl. welke deze boereplaats of in eigendom of op tauxatie hadde eenen L… welke op de thuis reis van Sneek nog gesproken hadde; dat hij telkens verzuimde zijne plaats in de Brandassurantie aan te geven, maar nu geresolveerd ware zulks te doen, om dat er een onweder dreigde, en ziet eenigen tijd daarna, sloeg zijne huizinge of schuur in den Brand dus had hij zich te laat bedagt, ook kon niemand van den 1 Aug. tot den 1 Oct. telken jare assurantie bekomen, nadien bij de oprigting geoordeeld wierd, dat er 10 maanden in het jaar tot deelgenoodschap aangeboden wierd, genoeg tijd ware om zulks te doen, maar dat deze beide maanden, de gevaarlijkste wegens hooibroeijen waren, dat er deswegens misbruik konde gemaakt worden, door de zoodanigen, welke anders daar toe geen zin hadden, maar wegens sterk broeijen van deszelfs Hooi, bevreesd wierden, dat er brand zoude ontstaan en daar om in de Societeit wilden gaan, even zoo ging het dezen man uit vrees voor onweder, maar het was te laat. Deze Huizinge en Schuur wierden

 

Blz. 122

voor eenige jaren nieuw gebouwd, de huizinge is door den Brandspuit van Rauwerd behouden gebleven maar de schuur met alles wat er in was behalven eenige koeseeten hooi, verbrand. Ons knecht zag in de verte de Blixem als een klomp vuur naar den grond schieten en oogenbliklijk steeg de vlam naar boven, wij merken dit daar om breedvoerig aan als iets bijzonders, wijl er des voorigen jaars op den volgenden dag, maar op den 4 Aug. twee huizen te Mantgum en te Hijlaard door een onweder afgebrand wierden.

Heden had er een harddraverij te Wijtgaard plaats, welke door den Kastelein in de nieuwe herberg aldaar, benevens door eenige ingezetenen met denzelven volgens aankondiging in den Courant voornemens waren, een zilveren tabaksdoos te laten verrijden en aan den winner vrij te vereeren zoo als dan ook heeft plaats gehad; doch door het invallende onweder, aan de nieuwsgierigen in het te rug keeren veel hinder, en een pak natte klederen heeft aangebragt.

Den 4 Aug. Heden in den vroegen morgen ontstond er ook een onweder, doch het welk zoo veel tot nog toe bekend is, zonder ongelukken is overgegaan.

De Boter en Kaas waar op den marktdag van den 5 Aug. tot den prijs van 38 en 21 Gld. geklommen, dus zeer duur, ook waren de prijzen der granen levendiger, de markt is alle vrijdagen vol vee, doch om de groote droogte, is de prijs van het vee eenigzins gezakt, maar staat levendiger te worden, om het groeizame weder thans ingevallen, over het geheel is het vee duur.

 

Blz. 123

De varkensziekte was in de maand Julij hier en daar rede ontstaan, en begint ook hier thans vrij wat te ontsteken met veel verlies, zoo zijn er boeren te Wirdum, welke al verscheidene verloren hebben.

Den 7 Aug. mijn zoon onder het voorzitten van professor IJpeij te Groningen voor den aanvang der zomer vacantie openpaar aldaar gepredikt hebbende, en alzoo tot den predikdienst toegelaten heeft op aandrang alhier te Wirdum onder het voorzitten van onzen Leeraar W. van der Zwaag als lid van ‘t Classicaal Bestuur zijn eerste redevoering tot de Gemeente alhier openbaar uitgesproken over Luc. 16 : 19-31.

Den 8 Aug. Heden had de Koninglijke Harddraverij te Leeuwarden volgens jaarlijks gebruik plaats, waartoe de Koning 500 Gulden telkens besproken heeft, en dien ten gevolge een gouden zweep aan den winder van het harddravenst paard vrij vereerd is geworden, er liepen 22 paarden uit alle provincien te zamen gekomen, waar van het een zeker iemand uit Vriesland te Twijzel woonachtig gelukte den prijs te behalen. Tegen den avond had men een hevig onweder verzeld van sterken regen. De menigte van rijtuigen en nieuwsgierigen derwaarts gereisd waren van modder en nattigheid op de thuisreis wel voorzien.

Den 9 Aug. thans Wirdumer Kermis, niet tegenstaande de af wisselende regenbuijen was de buren van gasten en liefhebbers van kermishouden wel voorzien; ook liet een der tappers

 

Blz. 124

een zilveren tabaksdoos verhardraven, welke onder het getal van 8 harddravers, door eenen van Elzinga nabij ‘s Heerenveen gewonnen wierd; onder gewoonheden van kramen en koopenschappen van snuisterijen, gasten en gastmalen, drinken en fioolspelen, was er een vriesch schaap te bezien, wiens wederga selden of nooit in zwaarte gevonden wordt, wegens de volgens zeggen 316 oude lb. Mijn vrouw en ik vertrokken benevens ons kleinst zoontje op den avond reeds toen het donker begon te worden, wijl ons knegt verzuimde ons tijdig af te halen, het welk den schrijver zeer verveelde niet tegenstaande wij onder een vrienden Kring bij mijn outste zoon gastmaalden, wijl hij niet gaarn avonds laat te huis is; het was een ander geval toen mijne vrouw en ik op den 1 Aug. ‘s avonds 8 uur naar Wirdum reden om een zoontje van mijne dochter en zwager aldaar den 26 Julij geboren en den 31 overleden, zonder eenig plechtigheid volgens gebruik bij donker te begraven en de laatste eer mede aan te doen, doch het was schoon weder en aangenaam ligte maan, toen wij om 11 uur, met het rijtuig weder thuis kwamen.

Den 10 Aug. Heden zijn mijne vrouw en ik benevens alle onze kleine kinderen, weder bij onze kinderen te gast genoodigd, waar toe ons vrijheid gelaten is, bij wien onzer kinderen of bij mijn zoon en behuwddochter, of bij mijne dochter en zwager wij willen gaan; reeds maken wij aanstalte om

 

Blz. 125
naar Wirdum te reizen, niettegenstaande het in den verleden nacht sterk geregend heeft. Dezen dag heeft men afwisselende nu en dan veel regen gehad, het begint thans zeer modderig te worden, de dijken en wegen zijn daar door niet zeer bruikbaar om te rijden. Er was des niettegenstaande nog al veel volk te Wirdum, veelen hadden weder gasten, en de straten wemelden tusschen de regenbuien van kinderen.

Tegen den avond wierd er openbaar en aan de huizen der Burgers aanzegging gedaan, dat de Heer Lantinga een zeer beroemde buikspreeker welke zoo even gearriveerd was, voornemens ware ‘s avonds 8 uur in de Herberg proeven van zijn vermogen in die kunst te geven. Dit verwekte zeer veel nieuwsgierigheid, maar de buitenlieden moesten tegen dien tijd vertrekken, en die met het rijtuig waren, konden niet blijven om dat het regenachtig en duister maan ware. Evenwel resolveerden nog al eenigen om te blijven, waaronder ook de schrijver, zijne vrouw en kleine kinderen toen de knegt met het rijtuig kwam trokken tijdig naar huis.

Op den bestemden tijd, vervoegden zich de nieuwsgierigen in de Herberg, en de bovenkamer was opgevuld met menschen ongeveer 90 persoonen tegen betaling van 5 stuivers de man; doch alvoorens de kunstenaar proeven zijner vermogen gaf wist hij wonderlijke behendigheden met de kaart te doen, en telkens bij het afwisselen van het Buikspreken zulke gauwigheden met

 

Blz. 126

balletjes en andere dingen te verrigten, dat een ieder zich grootelijks verwonderde; maar allermeest overtrof het buikspreeken aller verwachting. De schrijver had er veel over gelezen en van groote Kunstenaars gehoord, maar deze overtrof die allen, hij deedde bij voorbeeld kinderen van onderscheiden ouderdom spreeken, voerde over onderscheidene onderwerpen van verre en meer van nabij met denzelven gesprekken, over kinderlijke misdrijven onderhouden, schreijen, stotteren en snikken, voerde oude mannen in gesprek aan van onder en boven, eerst in de verte en meer tot zich nabij, ja als tegenwoordig kunst, bij het eindigen en afscheid nemen als zich ter ruste begevende ieder naar deszelfs ouderdom bij afwisseling, duidelijk en vaardig zoo veel onderscheidene stemmen hooren dat het alle verbeelding te boven ging waar bij tevens aankondigende dat hij morgen op denzelfden tijd en plaats gelegentheid wilde geven, om de proef zijner kunst verder voort te zetten, en zoo vertrokken de aanwezigen zeer voldaan ‘s avonds 10 uur, en was de schrijver na alvoorens afscheid van zijne familie genomen te hebben tegen 11 uur thuis te voet gereisd.

De kunstenaar was 24 jaren oud, woonde in Groningerland van vriessche ouders geboren van Bolsward herkomstig. Hij reisde van Stad tot Stad en van Dorp tot Dorp om zijne kunst te doen hooren, waar door hij zeker zeer veel geld verdiende.

 

Blz. 127

Den 11 Aug. Ingevolge voorige aankondiging van den Buikspreker, was de herberg te Wirdum op bepaalden tijd, opgevuld met menschen waar onder ook den schrijver, het aantal der nieuwsgierigen overtrof die van den voorigen avond.

De proeven van Buikspreken en bij afwisseling het speelen met den Kaart als anderzins waren wel eenigzins gelijkende aan den voorigen avond; maar evenwel onderscheiden in de uitvoering, zoo dat een ieder over het een als andere uitterts verwonderd en voldaan, bij het afscheid ‘s avonds ongeveer 11 uur te rug keerde.

Wij zouden over het een en ander wel aanmerking maken; maar om dat wij zelven dat vermogen van die kunst niet bezitten, is het ons onmogelijk te begrijven, hoe dat de zoodanigen zoo veel onderscheidene stemmen konnen voortbrengen, maar allermeest op een afstand verwijderd, als meer van nabij, ja als tegenwoordig de karakters der gewaande perzoonen, naar hun believen konnen doen hooren, en zoo vlug en vaardig bij afwisseling te spreeken.

Den 13 het weder blijft bij afwisseling regenachtig evenwel schijnt het regenachtig weder, zich meer zuid als noord te bepalen, dewijl ten noorden

 

Blz. 128

der Stad, naar den kant van Hallum en verder noordwaarts, lang zoo veel regen niet gevallen is als bij ons, en bij ons zoo veel niet als meer zuidwaarts, althans zoo schijnt het wel dat de buijen zich meer aldaar vertoonen, dit is althans zeker, dat hier in den omtrek van Barrahuis noordwestwaards doch evenwel onder het behoor van Wirdum, zoo veel regen niet gevallen is, als daar in den omtrek van het gebuurte.

Er is een schoon uitzigt geweest op een rijken voorraad van Appels, de vruchtboomen beloofden uitnemend, maar door de sterke droogte midden zomer ingevallen, heeft veel van de jonge vrugt doen afvallen, evenwel zoodanig niet of er was nog overvloedig genoeg overgebleven om in de behoefte te voorzien; maar de harde wind van den 4 dezer heeft daar aan Zeer veel schade toegebragt; zoo doet ook thans de harde wind, en in dezen nadenmiddag verzeld van aanhoudend stortregen, veel schade want ik zie van mijn lees en schrijfkamerke eene menigte appels gedurig afstorten; trouwens als het hier nog bij mogte blijven, zal er, die wat van vrugtboomen voorzien is, voor eigen behoefte genoeg voorzien worden.

Blz. 129

Den 17 Aug. het weder is steeds zacht en aangenaam, hoe wel somtijds regenachtig, doch brengt thans niet veel water bij, als hier zonneschijn en warmte mogte opvallen, kan het gras, dat met de voormalige droogte vrij schaars geworden is, nog wel eens overvloedig worden.

Gister hebben mijn broeder en zijne vrouw, hunne dochter en behuwdzoon van Wanswerd, mijne zuster en haar man benevens een hunner zoons en dochter, van Hallum, mijn dochter en haar man benevens een hunner zoontjes van Deerzum, mijn zoon en zijne vrouw, benevens de man van mijne dochter, welke absent was, en die onlangs haar jongste kind verlooren van Wirdum, mijn zwager en zijne vrouw van Goutum, hier geweest, bij gelegentheid van gewoone familie tezamenkomst, mijne blinde zuster van Wanswerd tevens mede brengende om hier uit van huis te blijven. Mijn zoon de student was verleden donderdag den 11 naar Oosterend vertrokken om bij een zijner mede studenten een zoon van Dos.Hengst aldaar, een bezoek af te leggen, en was bij onze familie tezamenkomst tot ons leedwezen nog afwezig.

Den 20 dito reisde ik met mijn zwager te Deerzum, benevens twee anderen met de wagen naar de Lemmer, het gelaat des aardrijks zag er in dien omtrek nog al fraai uit, zoodanig dat de boeren begonden te maaijen, en waren de landen van gras wel voorzien; maar het geboomte was over het algemeen dood, vooral allerlei zoort van vrugt boomen, den Peerenboom uitgezonderd benevens over het algemeen de gewoone willigen. Overigens was het boomgewas even als

 

Blz. 130

midden winter, langs die aangename streek van de Follegaster Brug tot de Lemmer.

Men had toen een begin gemaakt de Havenwerken en de Zeedijken te herstellen, en ten einde het aantal werkvolk in bedwang te houden, had men aldaar een detachement soldaten ingekwartierd, welke steeds zoo wel bij nacht als bij den dag ook langs den Zeedijk aan den breuk patroulleerden, de gebroken huizen door den vloed waren geheel of ten deele hersteld; overigens zag men aldaar geen sporen meer van den vloed, behalven dat het ruig rijkelijk een manshoogte aan den dijk nog in de boomen zat, maar in den omtrek van de Joure tot de nieuwe schouw, was het land maar even beschoten met ontuig, het leek wel wat groen, maar was in den grond zwart en volstrekt tot de weide ongeschikt, men zag in dien wijden omtrek ook weinig vee, behalven aan het vlek en op Lichtenveld, wat is het dan hier overal tot aan Sneek en in Westergoo binnen de Slachte in vergelijking van de overgestroomde landen, vooral daar het zeewater stond, als het ware een lusthof? Het aardrijk geeft in de opgemelde deelen overvloed van vruchten en gewassen, de landen zijn opgepropt vol vee, en leveren aan de houders schoone inkomsten van de dure boter en kaas waar van de prijs van het eerste produkt tusschen de 30 en 40 gulden de ¼ ton bedraagt, het schijnt kaas tot de 24 gulden. Daar te boven heeft men een overvloedigen hooi oogst gehad; het vee houd daarom prijs, het kleinvee benevens de varkens zijn niet goed koop.

 

Blz. 131

Den 24 Aug. bezogten wij wederkeerig in familie mijne Broeder te Wanswerd, thans nog onderwijzer der jeugd aldaar benevens ontvanger der Dir. Belastingen en Accijnsen van die gemeente. Onze zoon was den 22 van Oosterend met zijn vriend Hengst thuis gekomen, deze reisden mede, hij had den 21 te Oosterend gepredikt.

Ik reisde ‘s avonds met mijne zuster en zwager naar Hallumer mieden om ‘s anderen daags met mijn zwager ons vee op de Pollen buiten dijks te bezoeken, ik had er 6 en mijn zwager ook 6 jonge beesten dus ieder 3 schar voor 26, 27 a 28 gulden het schar besteed, wij bevonden ons vee in een goeden stand, ook scheen de menigte van vee aldaar besteld welgesteld, en de weide hoewel kort zeegras, goed voedzaam te zijn, de Commissie had er 70 schar en op de Bildpollen ook zoo veel besteld, dus tezamen 280 stuks behalven de menigte, overal door de bezorging der Grietslieden namens dezelve aan particulieren in de weide gedaan, zoo heeft de schrijver onder anderen ook 5 in de weide, en mijn buurman 4, wie de eigenaar of waar deze beesten tehuis behooren, is de schrijver onbekend. Mij dunkt als dit vee weder te rug gezonden wordt, zal een ieder de zijne bezwaarlijk weder krijgen, wijl het vee in proportie wel zeer toeneemt, schoon het hair wel gelijk blijft, wordenze daar om dikwijls onkenbaar, om dat er veelen gelijk van hair zijn, en daar door wel twisten en oneenigheden konnen ontstaan?

Den 5 Sept. gedurende de laatste dagen der voorgaande maand, is het uitnemend schoon en droog weder geweest,

 

Blz. 132

steeds warmte met zonneschijn, staande dit mooije weder is er elders zeer veel in goed hooi gewonnen, zoo hadde onder anderen mijn zwager te Deerzum 16 pondematen wel gewonnen even zoo zullen de overstroomde landen de houders nog al eenigen nooddruft opgeleverd hebben. Wij maakten onlangs melding pag. 113: dat er hier en daar aan de Sneeker vaart en elders veel hooi aan blokken te zamen gevoerd wierd, indien wij wel onderricht zijn, dan behoort al dit hooi aan de Commissie, en de reden waarom dit niet terstond naar de overgestroomde landen gevoerd is? is daarom: dat men toen noch niet wiste, waar de meeste behoefte zoude zijn? wijl men hoopte dat er in het najaar nog veel hooi zoude gewonnen worden, en na den afloop daar van de meest benoodigden het overal aangekogte en opeengebragte aan de waterskanten, zonder mistasting aan de behoeftigden te scheep konde toevoeren. Deze trek van der Commissie omzichtigheid in het wel besteden van de hun aanvertrouwde gelden, dacht ons ook in dezen wel melding waardig te zijn. De graanoost is ook zeer voorspoedig geweest, zijnde veele graanen ingezameld geworden, staande dezen tijd.

Den 3 dezer is het weder veranderd in koude noorde winden zonder onweder eerst met droogte maar sedert met regenvlagen welke tot op den 3 dezen, verzeld van aangenaam weder, voortduren zoo dat men met regt zeggen kan, dat het vruchtbaar is.

De varkensziekte waar van wij pag. […]  melden is in dezen dezen omtrek tot nog toe zoo hevig niet als wel voormaals, de schrijver heeft reeds, daar de zijne nog gezond zijn, 5 verkogt

 

Blz. 133

voor 15½ gulden het stuk, […] uit het land, waarvan rede 2 geleverd zijn. Zonderling is het met deze ziekte, het is of die van jaar tot jaar, dan hier dan daar over geheel Vriesland in besmetting toe neemt, naar mate dezelve in andere deelen afneemt, zoo is dezelve in dezen omtrek lang zoo hevig niet als wel thans op andere plaatzen bij voorbeeld in de vlieterpen in Oost en Westdongerdeelen, in 1822 en 23 heeft de schrijver 9 verlooren maar in verleden jaar en thans nog van die ziekte bevrijd geweest, daar er hier zijn, die voor maals deze ziekte niet gehad, thans daar van aangetast zijn en benevens andere ingezetenen van Wirdum verscheidene verlooren, doch over het geheel niet zoo veel als in voorgaande jaren. Toen deze ziekte hier in voorgaande jaren op het hevigst woedde, waren er uitgestrekte deelen in Vriesland geheel daar van bevrijd welke nu daar van aangetast zijn.

Den 6 Sept. Mijne kinderen uit de Buren en familie benevens eenige goede vrienden met hunne vrouwen aldaar hadden ons op verzoek heden nadenmiddag op een kopje Thee enz. bezogt. Wij sleten den tijd tot omstreeks 8 a 9 uur toen wij zouden eeten zeer aangenaam met elkanderen wanneer op het onverwachts een bode uit de buuren kwam met berigt dat Luitzen Postma op de Zate No. 8, het vuur in de schuur hadde; met onzetting wierd dit aangehoord, dadelijk snelde mijn

 

Blz. 134

outste Zoon welke Brandmeester was, benevens M. Gilhuis een der Directeuren van de Brandspuit, derwaarts om zoo mogelijk den Brand te blussen, ten gevolge namen ook de andere vrienden van tijd tot tijd afscheid om zich ook daar te begeven, wijl zij daar mede aan behoorden, terwijl dit gedeelte van Wirdum dezen jare geen dienst aan dezelve behoeften te doen over 1825, vermits telken nieuw jaar van de beide helften eene afwisseling plaats heeft, volgens gebruik, waar door ieder nieuw jaar de eene heeft, de andere vervangt, behalven Brandmeesters, Directeuren en 20 anderen, waren in vasten dienst, waren wij van dezen dienst thans bevrijd.

Nadien de brand niet uitsloeg, stelden wij ons gerust, als de brandspuit tegenwoordig ware dat het geen erge gevolgen zoude hebben, wij hoorden en zagen niets; nadien het in de nacht eenigzins duistere maan ware, begaven wij ons uit nieuwsgierigheid, zoo als het doorgaans gaat ook niet derwaarts, wijl de afstand van hier nagenoeg een uur zal bedragen, wij wachteden dan op morgen.

Den 7. De brand of het vuur in het hooi, waar van wij gister melden, is gelukkig geblust, de brandspuit heeft het beste effect gedaan; nadien het vuur door hooibroeijen ontstaan, even na dat de Brandspuit gekomen, in vlam uitsloeg, was men de vlam al spoedig meester; heden morgen 4 uur vertrok de Brandspuit weder

 

Blz. 135

na huis, gedurende den nacht met blussen bezig geweest zijnde. Niettegenstaande er veel hooi, door broeijen vuur en water bedorven is geworden, zal de man daar door geen behoefte lijden, wijl hij wel voor 1½ jaar aan voorraad hadde; hij is er dan om zoo te zeggen van dit gevaar met schrik afgekomen. Wij hebben in familie heden onze dochter en zwager te Deerzum bezogt.

Den 8. Het weder houdt zich steeds goed heden bezoeken wij in familie onze outste zoon te Wirdum. De thans bruikbare wegen, bevorderen zeer de wederkeerige bezoeken, dagelijks ziet men ten dien einde een menigte rijtuigen heen en weder passeeren; bezoeken te geven en weder te ontvangen, is in dezen omtrek aan de order van den dag; het kan de boeren thans wachten, buitengewoone bezigheden vallen er niet voor; na te maaijen zoo als wel ander jaren plaats heeft, is er weinig alhier voorgevallen, nadien een ieder van hooi in dit loopende jaar buiten gewoon voorzien is geworden, de ruigschernen zijn over het algemeen mede uitgebragt en geslegt, de gewoone bezigheden bij de boeren zijn thans de sloten te hekkelen en dit laten zij aan de knegten over, zij reizen dan, voor al die gene welke gaarn uithuizig zijn, dagelijks naar hunne vrienden of bekenden, of hebben volk. Zoo neemt de boer, die zijne zaken wel staan, een onbekommerd genot van den tijd.

 

Blz. 136

Den 10 Sept het weder blijft bij aanhoudenheid zeer aangenaam. De prijs der boter was gister 37½ gld. de kaas 23 gulden, de markt was vol vee, grage koopers, ook de schapen lammen en varkens wierden met graagte opgekogt. Het is wat het vee houden betreft, een gunstigen tijd.

In dezen omtrek aan de wegen verneemt men veele weepsen of zoo als het landvolk deze gekorvene dieren noemt Ele Bijen over het algemeen zijn zij zeer schadelijk en gevreesd. Zoo wemelde het in de willigen boomen op het hornleger van den schrijver van dit zoort van Bijen, welke daar op zoo scheen, hunne honing of voedsel zogten, niet alleen, maar de druiven welke rijp begonnen te worden, wierden ook door de menigte aangetast, en verslonden; de schrijver verwonderde zich dagelijks waar zij te huis hoorden, eindelijk ontdekte hij in de wal van de weg nevens het hornleger het nest, en daarna op weinige roeden afstand nog 2 andere nesten, thans hield de verwondering van de menigte welke zich dagelijks in de boomen en aan de druiven zien lieten, op. Het beste en zekerste middel om ze uit te roeijen en te vernietigen dachte de schrijver om ze bij duister wanneer de menigte hunne nesten betrokken hadden, bij het licht der lantaarn, met kookend water te overgieten, en dit gelukte een of 2 avonden herhaald te hebben, volkomen, zoo dat ze thans behalven een enkelde alhier verdaan zijn, de jongen welke thans nog als maden in het werk zaten en waar van de nesten vol waren, te rekenen met de ouden, waren ontelbaar en zullen een menigte duizenden bedragen hebben. Dit uitroeijen ging echter nog niet zonder gevaar verzeld, de schrijver kreeg maar een steek op de hand, en brande als van een gloeijende kool. De hand wierd opgezwollen, maar is na verloop van 3 dagen weder bedaard.

 

Blz. 137

Den 14 Sept. dagelijks zoel en aangenaam weder, gedurende dezen tijd wordt er zeer veel hooi in de overgestroomde landen gewonnen. Den 12 l.l. vischten wij benevens anderen in de buren die schakels hielden, in de Roordahuizumer vaart, en vingen behalven kleinvis op dien dag 54 Snoeken, dat iets zeldzaam was met de schakels, maar wij hadden te zamen ook 8 schakels, waar door men ook spoediger en grooter uitgestrektheid konden afvissehen. ‘s Avonds weerlicht en ‘s nachts sterke regen, sedert mooi weder, schoon gister avond ook weerlicht.

Men hoort hier en daar van aansteekende ziekten, voor al aan de Bouwkant; doch tot hiertoe is het te Wirdum gezond volk, althans hoort men van geene buitengewoone ongemakken.

Heden voor den middag vischtte ik met mijne 2 knegten benevens mijn zoon, een weinig met de schakels in de Werpstervaart, en vingen 7 snoeken benevens een aantal kleinvis.

Mijn zoon heeft den 11 dezer te Britzum gepredikt, dit was hier in het land voor de derdemaal, en staat eerlang weder naar Groningen te vertrekken, om bij welzijn het laatste of 5de Jaar zijne Academische loopbaan te voleindigen. Ook trekt bij welzijn ons Domeni v.d. Zwaag zijn outste zoon mede voor het eerst jaar naar de Groninger Academie, deze vertrekt morgen, daar de dag van het vertrek van mijn zoon en die van Beekhuis nog onbepaald is, maar evenwel in het laatst van deze of in begin van de volgende week.

 

Blz. 138

Wirdum levert aldus op een en denzelfden tijd 3 jongelingen aan de Groninger Academie, waar van de jongste door den vader voorbereid is. Dit getal is in het platteland over eene bevolking van tusschen de 8 en 900 zielen vrij sterk, wij hoopen dat zij alle 3 bekwame godgeleerden zullen worden om eerlang de gemeenten van J.C. met nut te stichten!

Den 22 Sept. Jouster kermis buiten gewoon zoel weder met aangenaam afwisselende zonneschijn, het is uit dien hoofde zeer groeizaam, de landen leveren overvloedig gras voor het vee, althans in dezen omtrek; doch als iets zeldzaams verlangen de boeren naar verandering van weder want zij konnen met alle voorbehoeding geen goede kaas maken, het derde maal is al goorigheid onderworpen, waar door in plaats van in den kaasketel dikwijl een of meer Aaden in de zuipboitzen gebragt worden; somtijds zijnze in dit kort tijdsbestek tot molk geronnen, de boerinnen klagen niet minder over de wei boter, zij konnen ze met alle oppassing en verkoeling niet behoorlijk stevig krijgen, ook is de kwantiteit die er uit komt, niet evenredig, maar in zeer veel vermindering; mijne vrouw is dus voornemens weder tot het 4de maal over te gaan. En dit zoo veel te meer, wijl het weder sedert gister avond eenigzins veranderlijk is, het is min of meer buijig althans valt er soms regen met buijen; ook heeft het gister

 

 

Blz. 139

avond en misschien ook wel in den verleden nacht geblixemd, om dat het zeer ver af was heeft men geen donder gehoord, schoon dat het weder heden morgen daar na wel gelijkt; niet tegenstaande de zoele lucht, heeft men deze dagen veel al wind en soms zeer sterke wind gehad zoo als tegenwoordig ook, waar door de kermis reizigers het aangename in het rijden eenigzins geleenigd wordt, de wegen zijn behalven dat buitengewoon effen en schoon, wij hebben deswegens heden morgen veele rijtuigen gezien voorbijpasseeren, zoo als misschien aller wegen geschied, waar door de Joure een goeden herfst kermis heeft.

De schapen worden tot een goeden prijs verkogt. Wij hebben 14 stuks weidschapen, en daar door in mindering verkogt voor 13½ Gld. wijl zij Saturdag afgeleverd worden, als zij den herfst uitliepen, was de prijs misschien 16 Gld. geworden. De 29ste koe heeft thans gekalfd dus een zwaar beslag, evenwel zijn de vooruitzichten indien wij een drogen herfst krijgen, om te weiden, goed, niet tegenstaande het overvloedige gras, melken wij maar 9 a 10 emmers melk.

De varkens ziekte gaat hier steeds met een langzamen tred voort, echter niet sterk, maar er sterven doch noch dagelijks. De schrijver is tot hier toe nog vrij.

Wij onderzoeken gister en heden ons hooi, het welk noch broeit, het is althans nog warm, en baart vrees, het broeit evenwel niet te sterk als wij de regte plaats getroffen hebben, insgelijks hoort men er thans meer van, dat na zulken lange tijd, zeldzaam is, misschien door de zoele lucht ontstaan.

 

Blz. 140

Den 23 Sept. Een vrienden tezamenkomst in familie waren wij gister te Goutum bij mijn zwager Sipke Wopkes, met genoegen bij elkanderen. Mijn broeder en zijne vrouw trokken ‘s avonds bij het scheiden met ons, en bleven hier een nacht, en zijn heden weder vertrokken.

Het weder is sedert mijn voorige op gister veranderd en bevestigd zich meer tot koelte en noordweste wind niet tegenstaande het buijig is droog en schrok.

Den 24 Sept. De wind staat thans in het zuiden, geheel veranderlijk, dreigt tot regen.

Van wegen de Commissie is er een gelastigde, om onderzoek te doen, bij de houders van derzelver vee, hoe ze geweid worden, en of ze gegroeid hebben? deze kwam ten dien einde ook hier, en na gedaan onderzoek, vertrok wel voldaan.

Wij melden bevorens dat er gelijk tijdig 3 studenten van deze plaats te Groningen aan de Academie waren, waar bij wij moesten gevoegd hebben, dat de broeder van onzen chirurgijn Vlaskamp thans aan het Atheneüm te Franeker als student opgenomen was, om tot chirurgijn en vroedmeester bekwaam gemaakt te worden, door zijnen broeder daartoe voorbereid zijnde dus zijn er van hier gelijktijdig 4 studenten.

Den 27. Het is steeds buijig en brengt veel water bij, gisteravond weerlicht.

De noorder wal van de haven in de groote buren te Wirdum, is in den loop van dezen jare beschoeid; de kosten daar van bedragen over de 300 Gld. waar toe de schrijver, wegens zijne Huizinge aldaar staande, moeste contribueren 15 Gld. 24 Cents. Voor eenige jaren heeft dezelve nagenoeg ook zoo veel gekost, zoo dat dezelve de groote Buren, veel geld kost.

 

Blz. 141

Ook zijn er Deuren in de pijpkes langs de Hooge Dijk op order van het Bestuur en op kosten van de geregtigden gemaakt, ten einde dezelve in nood tot waterweeringen konnen strekken, tevens zijn de laagste plaatsen in de hooge dijk verhoogd: tot de kosten van het pijpke en hekkelen van de Zijlsloot, moest ik betalen 13 Gld. en eenige stuivers.

Den 3 Oct. sedert de voorige stijve en drooge oostenwind met een heldere lucht, het schijnt ‘s nachts wel eenigzins te rijpen, maar van geen aanbelang.

Het vee van allerlei aart houd prijs, ook was de Boter het hoogst verleden vrijdag 42 Guld. en de Kaas 21½ Gulden, zoo dat de greidboer ook in aanmerking van het schoone weder alle reden van dankzegging heeft.

Gedurende dezen zomer bij invallende warmte, en onlangs zoo zeer zoele lucht, zoo wel dag als in den nacht, is het hier althoos onder de bevolking gezond geweest, wel dat de koorst eenigzins grasseerde; maar van aanstekende besmettende ziekten, zoo als men van elders hoorde, hebben hier in het geheel geen plaatst gehad. Dus staat het bij ons vast, zoo als wij elders aanmerkten, dat hier en in den omtrek altoos een zeer gezond Climaat heerscht.

De Zijlsloot agter de Terp in het ouddiep vlietende houdt doorgaans veel vis, zoo als anderen en ook wij gedurende den zomer een en andermaal ondervonden, zoo vischten wij met onze kleine schakels den 4 Oct. en vingen behalven andere vis 6 snoeken, waar onder van een aanzienlijke grootte, in het voorjaar vangen wij daar in den omtrek een van 7½ lb.

 

Blz. 142

Den 5 Oct. Mijne vrouws Broeder en zijne vrouw benevens hun klein dochtertje te Wijtgaard woonachtig, waren hier heden gedurende den dag met het wagentje, bij allerschoonst weder, en daar zij ongeveer 20 koeijen melken waren hunne knecht en meid in staat te zamen het melken en avondwerk te doen, zoo dat zij tot schemer avond konden toeven om te vertrekken en naar huis te rijden.

Den 6 Oct. Mijne dochter en haar man van Deerzum waren hier heden morgen half 8 uur met het wagentje met 2 paarden bespannen, om volgens afspraak met elkanderen naar Hallumer mieden, zoo als wij, ik en mijne vrouw, dan te zamen met ons 4 bij schoon weder derwaarts reden om mijne zuster en zwager te bezoeken; wij vonden haar tot onze droefheid onpasselijk overigens waren zij aldaar gezond. Fenema, practiseerende en gepromoveerde med. Doctor te Hallum zeide ons, bij de visite van mijne zuster, schoon hij nog over de honderd patienten hadde, waren de zieken veel verminderd, allermeest was het te Marrum nog hevigst. Dit bevestigde de geruchten zoo als wij onlangs schreven; dat aan den Bouwkant zeer veele ziekten heerschten.

Wij bragten den dag overigens met genoegen bij elkanderen door, mijn broeder van Wanswerd en zijne vrouw waren ook tegenwoordig.

Mijn Zwager was met de Bouwerij al zeer gevorderd,

 

Blz. 143

in de aanstaande week konden zij het zaaijen en ploegen gedaan krijgen, het was een lust te zien hoe werkzaam den Bouwman overal ware, zaaijen eggen ploegen en wat daar toe meer behoort. De aardappels waren voor het grootste gedeelte al geoogst, en in hoopen of weggevoerd, terwijl de landen waar van dezelve gedold waren reeds al met het winter gezaaide groenden, of zaad ingeworpen wierden. Bij aangenaam weder zoo als wij gedurende dezen dag hadden in het heen en weder terug rijden zulks te aanschouwen verwekt, bij zoodanige verschillende werkzaamheden, daar wij aan de veefokkerij en melkerij gewoon, een aangename aandoening.

Het gras was daar zoo overvloedig niet als in onzen omtrek, althans mijn zwager die ook tusschen de 20 en dertig koeijen melkt, was daar van niet ruim voorzien, hoewel zijne landen groenden.

Half 7 uur kwamen wij thuis, terwijl mijne zwager en dochter naar Deerzum reden.

Het is een lust te zien de menigte wagens welke in dit mooije weder hier dagelijks voorbijpasseeren om aardappels van den Bouwkant te halen, waar van de prijs thans 9 a 10 stuivers is. Zoo hebben wij dan ook twee wagen vragten gehaald, een van Beetgum en een van de Bontekoe, onder Jelzum. Het was nu beter te doen dan verleden jaar, trouwens wij verzuimden toen dezen tijd van het jaar, en na de 8 Oct. viel

 

Blz. 144

de regen en het onstuimige weder toen in, sedert zijn de wegen genoegzaam onbruikbaar geweest.

Den 7 Oct. onstuimig en vermeerderende wind tot bijkans een storm uit het zuiden, heden was de hoogste prijs der boter 42 Gulden en de kaas 21¾ Gulden, het vee van allerlei aart behalven de schapen duur. Het schapen vleesch van 2 tot 3 stuivers het oude lb. evenwel zijn de schapenvellen goedkoop, waar over de slagters zeer klagen, en waar door de vette schapen naauwlijks prijs houden. Deze storm gaf weder eenige bekommering tegen de aanstaande nieuwe maan, waar van door deskundigen bevoorens is gemeld: (zie onze aanteekening pag. 80) dat er zeer hooge vloeden konnen plaats hebben wegens de stand van de maan tot de Aarde.

Den 8 Oct. heden aangenaam en stil weder waar door de bekommering van gister is geweeken.

De appels zijn hier zeer overvloedig, niet tegenstaande de menigte welke bij harden wind afgestort zijn, zoo als bevoorens melden pag. 128, en de aanhoudene droogte. Goede appels zuure en zoete worden beneden de Gulden verkogt.

Een ieder is altoos over een goed Appeljaar verheugd dewijl het een aangename vrugt is, zoo wel uit der hand als in den pot, vooral zijn de kinders altoos met appelen peeren, pruimen enz. goedschiks, het is een vrugt der natuur alle menschen aangeboren.

 

Blz. 145

Den 13 Oct. sedert de voorige aangenaam en zacht weder, zoo zeer dat wij steeds goore Aaden hebben, en gedurende 1, 2 a 3 moeten uitgedragen worden; al het welk, deskundigen in dezen gevordenden jaargetijde moeten verwonderen; niet alleen dat wij steeds zulk aangenaam weder hebben, maar ook dat het zoo droog blijft, waar door het water in bakken en sloten zeer vermindert, men wil dat men om de scheepvaart niet te veel te belemmeren, zout water heeft laten inloopen, althans dit is zeker, dat overal in publieke vaarten, het water zout of brak is, evenwel op de eene plaats meer, en op de andere minder; zoo zeggen althans onze turfschippers en daarbij: dat zij nergens zuiver water aantreffen om het eeten te kooken, als alleen het midden van de Bergumer meer.

De turf of baglar waar van wij reeds voorzien zijn is over het algemeen brak, zelf die van de Luiksterhoek van waarze doorgaans van onze schippers aangevoerd word, als meestal voor de beste gehouden wordende, om reden dat de veengronden met de overstrooming, zoodanig met het zoute water doortrokken zijn, dat de turf daar van niettegenstaande de uitdroging eenige overblijfselen van de zoutdeelen heeft behouden.

De prijs is thans 23 Gulden het vuur de beste, de mindere naar rato van 12 tot 20 Gulden de schuite.

 

Blz. 146

Den 17 Oct. heden reisden wij met paard en wagentje naar Deerzum, om onze kinders aldaar nog eens bij rijdbare wegen te bezoeken, nimmer hebben zoo laat in den tijd de wegen schoonder en bij aanhoudenheid slechter geweest. Wij worden dus tot hier toe met een aangenamen herfst gezegend, evenwel schijnt het weder veranderlijk te zijn, althans het is harden wind en koel, op den avond dreigt het regen.

Den 19 Oct. gister en heden buijig en zeer onstuimig gisternacht en in den vroegen morgen, donder en blixem verzeld met zwaren hagel, het onaangename herfstweder laat zich tegenwoordig aanmerkelijk voelen. De hooge Dijk glinstert bij zonneschijn van mijn kamerke wegens nattigheid, zoo spoedig is het ondermaandsche aan verandering onderworpen.

Den 22 Oct. heden alleraangenaamst weder, het is zelfs warm, evenwel zijn de wegen en dijken, benevens de dammen en ijsters wegens de menigvuldige regen en buijen, zeer modderig; doch de landen zijn nog droog, dat is te zeggen, zij trappen niet, en dewijl wij in dezen omtrek nog wel van genoegzaam en voedzaam gras voorzien zijn, melken wij onder anderen van 29 door elkanderen 9 emmers melk.

Gister heeft de schrijver de schiere Roeken zoo als de boeren zeggen, voor de eerste maal gezien, komende uit het noordoosten, vliegende naar het zuidwesten, welke heden steeds nog van anderen gevolgd worden. Een voorbode van den afgaanden tijd, en naderende winter, zoo wisselen de jaarsaizoenen elkanderen steeds af, schoon de verandering om het schoone weder naauwelijks gevoeld wordt.

 

Blz. 147

Den 25 Oct. Heden nacht tot nu toe hevige buijen uit het westen verzeld van harde wind en blixem, het ziet er tegenwoordig zeer herfstachtig uit, morgen vollen maan; gister een stevige wind uit het zuiden, de gevolgen konnen, wel eens een hooge zee zijn, en nadeelig op de gemaakte dijken, werken.

Ook is het morgen Dragters Markt, daarom merkwaardig, wijl de meeste kalvers, overtallig voor eigen behoefte, door de daarin handel drijvende perzoonen van de boeren opgekogt en op gemelde markt weder verkogt worden. Zoo zijn hier tot dat einde op volgende dagen groote koppels voorbijgedreven, waar van gister nademiddag een verbazend aantal, onmogelijk op het oog de menigte te schatten, ook zijn er de Bozumer Dijk gedreven en van elders, allen dezen te zamen genomen, zullen veele honderden bedragen, en veel levendigheid op de markt brengen; zij zijn hier de besten tusschen de 20 en 30 gulden verkogt, dit maakt evenwel een uitzondering van den algemeenen regel, waarvan doorgaans de prijs van 12 tot 16, 17 a 18 gulden bedraagt, zoo heeft de schrijver twee verkogt het stuk 13½ gulden de minste van 9 stuks, waar van 7 voor zich zelven behoud.

Wat een verbazend aantal vee leverd dit schoone gewest niet op, alle vrijdagen is de markt te Leeuwarden gedurende de geheele zomer vol, schoon daar door eigen landzaten veel gekogt en ook weder verkogt worden, worden de meesten, zoo ook de kalvers te Dragten naar buiten herwaards en derwaards ook in vreemde landen, gevoerd.

 

Blz. 148

Den 26 en 27 steeds onstuimig uit het Noordwesten verzeld van hagelbuijen van den 25 tot den 26 was het hevig onstuimig verzeld van donder en blixem. Om dat het land inwendig droog is, trapt het door de beesten, noch weinig.

Den 1 Nov. Tot hier toe zeer onstuimig. Den 29 hebben wij onze jongbeesten van de Pollen gehaald, nadien de vloeden bevoorens de volle maan de landen buiten dijk hoog overstroomden, waar door het vee zich genoegzaam een etmaal op de zee dijk moeste ophouden; het water was op dien tijd al weder weggevloeid, en het land overal droog; maar deskundigen oordeelden dat het voedsel bij de overvloeijing zout en zoo strekzaam voor de beesten niet ware, wij hebben ze dan weder thuis, zij zien er wel uit, en hebben wel gegroeid. Het is zonderling dat beesten van een en dezelfde stal, zich altoos bij elkanderen ophouden, zoo waren onze beesten, gedurende den tijd op welken zij buiten dijks geweest zijn onder de menigte altoos bij elkanderen, zoo vaak wij daar van berigt kregen of zelf zagen, toen wij in den nazomer (zie pag. 131) stondenze alle 6 bij elkanderen zeer verre het slijk uit tot aan de kniën in het water, om dat het warm was, en met de steert zich over de huid met het zee water kwispelden. Zoo warenze bij het weghalen alle 6 bij elkanderen, zij waren roodbont zoo als ons geheel beslag, wij hadden dus geene moeite om ze te kennen, toen zij thuis kwamen hadden grooten honger, schoon te zamen in een stuk land weiden zijn zij sedert nog altoos op een digten troep bij elkanderen.

 

Blz. 149

Het water heeft dezer dagen weder verschrikkelijk hoog in zee geweest, zeide de Heer Altena ontvanger te Harlingen, welke heden met mij verantwoorde, misschien hebben wij dan de beesten maar even tijdig thuis gehaald.

Den 3 Nov. zeer onstuimig en harden wind uit het zuiden, wegens de ontzettende gebeurtenissen van verleden voorjaar, vreest men telkens voor het bezwijken van de nieuwe hermaakte gaten in de zeedijken, vooral wijl deze werken meestal in den nazomer begonnen en maar even voltooid zijn. Het binnenwater is over het geheel lang maar door de menigvuldige regen dezer dagen vallende, begint het te wassen.

In de verleden week heeft de Grietenije Ontvanger alhier zitting gehouden tot ontvangen van den dorps omslag waar toe de schrijver heeft gecontribueerd 21 Gulden, bedragende het geheele montant alleen het dorp Wirdum bij wege van repartitie over derzelver Ingezetenen 1300 Gulden over 1825.

Zijnde eene belasting tot onderhoud van de dorpsarmen. Deze quotisatie door eenige daar toe gestelde lieden, gaat over alle ingezetenen zonder onderscheid van godsdienst. Doch volgens bestaande overeenkomst tusschen de Roomschen en gereformeerden genieten de Roomschen alle de gelden door hunne gezindheid daar toe gecontribueerd tot onderhoud van hunne eigene armen, wordende overigens naar aftrek van dit gedeelte de ingezamelde gelden aan de gereformeerde armvoogdije bekeerd.

Den 8 Nov. afwisselende onstuimig en mooi weder, zoo was het het den 5 zomer weder, droog en warm, tegen den avond kromp de wind naar het zuiden steeds vermeerderende, den 6 stormde het verzeld van sterke regen gedurende genoegzaam den geheelen dag, den 7 was het weer fraai met droogte heden in den vroegen morgen buijig met weerligt toen wij molken, evenwel blijven

 

Blz. 150

de landen nog tamelijk droog en trappen weinig, wij melken nog bij de 7 emmers.

De boter was den 4 dezer 43 Gulden, maar op den marktdag bevoorens 45 en de kaas 20 Gulden.

Hoewel de koorts in onze bevolking onder deze en geene bestaat, vooral onder de kinders, misschien door te veel appels eeten zoo hoort men ook weinig van doorgaande ziekten, zoo dat men met reden zeggen kan dat het hier in tegenstelling van andere plaatsen zeer gezond blijft.

Er loopen geruchten dat de zee bij wijlen zeer onstuimig is, en somtijds verschrikkelijk hoog, waar door rede de nieuwe werken aan de zee dijken zeer bedreigd worden in te slaan, of werkelijk hier en daar zouden doorgebroken zijn, de tijd zal leeren, wat hier van waar zij; althans dit is zeker, dat er veele ongelukken gebeurd zijn, zoo is onder anderen een walvischvanger van Harlingen met een aantal manschappen voor Texel vergaan, men heeft maar pas […] van die ongelukkigen gered.

Dit is zoo veel te meer te bejammeren wijl deze visscherij door eenige gegoede lieden aldaar, pas een aanvang genomen heeft, men heeft door zeer veel ijver en bijdragen, met twee schepen klaar konnen worden, waar van het eene in het voorjaar naar Groenland en het ander naar de Straat Davis gezonden zijn, het eerste is met een tamelijke robbevangst echter zonder vis thuis gekomen, en het ander met 2 vaten spek in het gezigt van Texel vergaan.

De zeevogels zweeven bij vermeerdering hier dagelijks rond, men vreest voor den 10 dezer zijde als dan nieuwe maan.

 

Blz. 151

Den 9 Nov. het is heden morgen zeer onstuimig en harden wind, gister avond krimpende naar het zuiden, zoo mistte het bevoorens nimmer, gelijk nu ook niet, of den volgenden dag was onstuimig. Den nademiddag en wijders goed weer.

Dezer dagen zijn hier eene menigte jonge beesten doorgedreven, welke door de Commissie aan de Grietenije Bestuuren van de overgestroomde landen, in de weide waren gedaan, en thans door de Eigenaars weder opgevraagd, of namens de Commissie weder derwaarts gevoerd wierden, terwijl gezorgd is, dat deze lieden van hooi voorzien zijn geworden-. De toezigt over dit vee rakende de weide, is over het geheel niet voldoende geweest; zoo dreef onder anderen hier een koppel voorbij welke van Belkum kwamen en onder toezigt van Dijkstra lid van het Grietenie Bestuur aldaar, waren geweid, dit vee zag er mager uit, en de lieden daarbij tegenwoordig zijnde, klaagden zeer over de slegte behandeling van gemelden Dijkstra; volgens hun zeggen was dit vee nu minder in staat, dan toen zij hier in de weide gedaan waren, het speet hun dat zij ze in het voorjaar niet verkogt hadden, vermits het in de toekomst een slegt vooruitzigt gaf, om met dit vee de Boerderij te drijven – Doch in tegendeel zijn er ook aanzienlijke koppels voorbijgedreven welke er zeer schoon uitzagen en uitmuntend geweid waren, tot blijdschap en genoegen van de gene dieze behoorden, voor dezulken is de bezorging der Commissie een groote weldaad geweest. Die welke de schrijver in de weide gehad heeft, zijn mede dezer dagen afgehaald, en over den staat dezes wel voldaan.

 

Blz. 152

Den 10 Nov. Een zachte wind uit het oosten met regen, het is thans nieuwe maan, en dus de springvloeden zeer gunstig voor onze kusten wegens den afdrijvenden wind. De vrees voor rampen is tot heden geweeken, wijl in het Overijsselsche de nieuw gemaakte dijkten wel geteisterd maar niet bezweeken zijn, er is wel een nadeelig geruchte ook van elders in omloop geweest, maar onwaar bevonden.

Gisteravond en heden morgen zijn al weder groote koppels jonge beesten, naar de bevoorens overgestroomde landen voorbij gedreven, alle de voorbijgedreven beesten zullen te zamen zeker een verbazenden aantal bedragen, voor welkers voeding de Commissie gezorgd heeft en door toevoer van hooi nog zorgt, zeer zeker tot leninging van de rampen der ongelukkigen.

Het Gouvernement heeft ook een aanmerkelijk afslag in de belasting verleend, aan zulke plaatsen en deelen waar de meeste rampen door de overstroming getroffen hebben, waar van zommige landen geheel en andere naar rato van de grondlasten zijn vrijgesteld.

Den 12 Nov. heden aller aangenaamst weder, gister ook zacht maar zeer regenachtig; de markt was toen zeer vol vee, vare kalve en vette, waar van de beste duur de andere ook na rato; de prijs der vette, kan wel 3 st. het oude lb halen; de boter als vooren, en de kaas iets duurder, het is met de koemelkerij dus zeer in fleur.

Bij veelen dreigen de beesten naar stal, dewijl het gras verslonden is; het uitloopen hangt dus bij dezulken voortaan volkomen van het weder af, in tegendeel zijn er, die nog wel voorzien zijn.

 

Blz. 153

Den 21 Nov. heden een zeer onstuimige dag verzeld van regen en wind; dewijl de melk zeer minderde, hebben wij een groot deel van de beste melkgevers op stal gezet, de kalvers en vier andere hadden wij den 19 dito opgezet, trouwens het weder is sedert onze voorige zoo aangenaam geweest dat iemand die nog eenigzins van gras voorzien, de beesten gestald niet beter konde geven; er volstrekt geen reden toe hadde, om zulks te doen.

Ten aanzien van de Kerkelijke Administratie is er op hoog gezag een Reglement daargesteld; waar bij eene gehele verandering moet plaats hebben; het scheen bij een besluit des voorigen jaars, waartoe de hervormde floreenpligtigen toen ook opgeroepen waren, dat zoodanige kerkvoogdijen uit hunne eigene fondsen nog bestaande, daar van, op verzoek konden vrijgesteld blijven, om hier over te besluiten: welk besluit van de floreenplichtige toen alhier behelsde: dat wij ons zelven nog konden redden en bij Request toen het Gouvernement verzogt dat wij hier van verschoont mogten blijven, dewijl wij rakende onze Kerkelijk Administratie nog bestaan konden; dit verzoek is afgewezen, en men heeft Wirdum aan het voorschreven Reglement verpligt.

Tot welken einde er volgens advertentie eene oproeping van Gereformeerde floreenpligtigen op den 15 Nov. moeste plaats hebben, en ook heeft plaats gehad, ten einde in plaats van de 2 oude kerkvoogden 3 nieuwe volgens Reglement

 

Blz. 156 [nummering slaat over]

moesten gestemd worden; de Rekening der afgaande op te nemen en te sluiten, daar van een copie en proces verbaal van te formeeren en bij het Bestuur in te zenden,

Bij welke stemming de afgaanden op nieuw zijn gecontinueerd en de schrijver als 3de kerkvoogd bijgevoegd.

Ingevolge Reglement wierd er een staat van begrooting voor het loopende jaar gevorderd wegens ontvang en uitgaaf, bij welker opmaking den 20 dezer kerkvoogden goed dachten om het luiden bij voorige Godsdienst oefening gebruikelijk weder in te voeren, namelijk zoo als het voor 1795 bestond, zijnde toen afgeschaft wijl men tijdens deze revolutie vermoede, dat de Gereformeerden voor hunne eigene Godsdienst oefeningen daar toe geen regt hadden, wijl de anders gezindten en mede ingezetenen dezen dorpe Roomschen en Mennisten het zelfden eigendom aan de Kerk en goederen hadden wat daar bij toen plaats had, kan breed nagezien worden in een gedenkstuk voor de Kerk alhier voorhanden.

Bij welks goeddunken dan vastgesteld is dat hier mede een aanvang zal worden gemaakt bij den eerstvolgenden Zondag den 27 dito dezer wijs: dat des Zaturdags avonds van den 1 Oct. tot den 1 April als er des Zondags gepredikt wordt te 5 uur met de groote klok zal geluid worden overigens te 7 uur, des Zondags morgens te 7 uur met groote, 8 uur met de kleine en 9 uur bij den aanvang van den Godsdienst met de beide klokken, 12 uur weder

 

 

Blz. 157

met de groote en 1 uur met de beide klokken, en voor den avond godsdienst ‘s avonds 4 uur met de kleine.

Heden gingen de armvoogden bij de winkels en anderen ook rond, om volgens gebruik te betalen, het geen de gealimenteerden genooten hadden, en dit zoo veels te meer wijl mijn Zoon op den 1 Jan. voor of na, Rekening en verantwoording van zijne gehouden armvoogdije Administratie gedenkt te doen, en aan een andere in zijne plaats benoemde de Administratie over te doen.

Den 25 Nov. tot heden uitmuntend weder, schoon afwisselende regenbuijen, zonder eenige de minste vorst, de meeste boeren hebben de beesten nog in het land, zonder eenig letsel voor het vee, nadien het weder bij voortduring zacht en schoon is.

De boter en kaas de vette in melke koeijen houden prijs, met het vee was de marktdag van heden wel zoo levendig als de prijs van verleden vrijdag.

Hedenavond maan Eclips, bij ons zichtbaar en verduisterde eenige duimen aan de zuid zijde.

Den 29 Nov. Steeds onstuimig voor al gister en heden met sterke regen en wind. Men vreest voor de zeedijken, wijl de wind steeds Zuid, Zuidwest, west en Noordwest gedurende het onweder waaide voor al den 26 dezer, uit het westen ten noordwesten hevig woedde.

Veele boeren in den omtrek hebben bij dit onweder hunne beesten of geheel of ten deele op stal gezet. Wij hebben nog 10 uit, waar van 5 melke en 5 jong beesten.

 

Blz. 158

Den 2 Dec. onstuimig gedurende den dag sneeuw, bevoorens den 30 l.l. donder en blixum. ‘s Avonds, gister en heden nachtvorst, evenwel zoodanig, dat heden de marktschepen onverlet konden varen, en door den invallende dooi en harden wind, het ijs meest weg, de grond evenwel nog zoo hard, dat de kluiten het hielden, om er van de Stad over te gaan; er was heden nog veel vee aan de markt en hielden prijs, de boter was schippers markt 40 Gld.

Den 6 Dec. sedert de voorige aangenaam weder met afwisselende vochtigheid, in het allerminst geen koude veel min guur, gedurende den 3 tot den 5 dezer, bezogtte de schrijver zijne dochter en zwager te Deerzum. Te Oosterwierum gebeurde op dien tijd een ontzettend sterfgeval n.l. op den 4 ‘s zondags morgens onder kerktijd. De grootmoeder van een onecht kind, aan welkers zorg het zelve van de dochter te Wijtgaard bij den boer dienende was aanbetrouwd gemeene lieden van den R.C. Godsdienst, had dit kind ongeveer 1½ jaar oud met een welvoorziene warme kakstoel, alleen volgens gewoonte in huis gelaten en woonde den morgendienst bij, gedurende denzelven, kwam er bericht in de kerk, dat rook en damp tot het dak van gem. oude vrouw uitsloeg. De kerk liep dadelijk ledig tot den Pastoor toe, wanneer men bevond, dat dit gemelde arme kind, door vuur reeds gedood, en zwartgebrand ware.

 

Blz. 159

Onlangs is er te Wommels insgelijks een treurig sterfgeval met een kind gebeurd, in de kakstoel of elders bij het vuur zittende, tuimelde het zelve voorover, op een ketel met kookend water, waar door het zelve zoodanig met dit water overgestort wierd, dat het daardoor stierf.

Hoewel deze dingen tot een algemeene Historie betrekking hebben dacht ons evenwel niet onbevoegd, om daar van melding te maken, te meer om dat de moeder van het eerste gemelde ongelukkige kind te Wirdum woont, en dus in betrekking tot onze Wirdumer Historie staat.

Den 12 Dec. Sedert onze voorige is het weder allerzachts en aangenaam, evenwel vochtig, ook gedurende de oostenwind, welke zonder eenige verandering sedert vier dagen waait; in den omtrek loopen nog veel jonge beesten, de schrijver heeft ook nog 4 in het land.

Den 13 dito. Heden comparitie te Wirdum met den Heer Beijma vrederegter en Sierdsma assessor beide te Weidum in kwaliteit als medegecommitteerden tot het verteekenen van de Acten van inschrijving in onze Brandwaarborg Societeit benevens mijn zoon als boekhouder. Bij welke gelegentheid ongeveer weder vijftig zoodanige bewijzen zijn verteekend, om ten spoedigsten aan de deelnemers uitgereikt te worden, ten einde de kosten daarvan in de Rekening van dit loopende jaar, door mijn zoon op nieuwjaar

 

Blz. 160

volgens jaarlijks gebruik te doen, konnen verantwoord worden; zoo dat de bode dezer Societeit zonder eenig verzuim met het rondbrengen en het invorderen der kosten is belast.

Door de steeds toenemende deelneming worden de tauxaties van de aangegevene en ter verzekering opgenomene panden, door de tauxateurs dezer societeit van tijd tot tijd verrigt, aan den Boekhouder opgezonden, en de bewijzen van deelneming geschreven en in de Assurantie Boeken overgebragt zijnde, door de voors. gecommitteerden nagezien en verteekend, als er eenige voorhanden zijn, zoo als er thans zoo als gemeld is, voorhanden waren.

Dit geschied veelmalen in het jaar, ten bewijze dat deze Societeit steeds in bloei toeneemt, en de deelneming aanmerkelijk vermeerderd. Mogelijk dat de schrijver bij het einde van het jaar de ingeschrevene waarde in deze Societeit wel eens aanteekend.

Deze Societeit is uit kleine beginsels ontstaan, zoo als wij elders aanmerkten n.l. de Schrijver was in een hollandsche Societeit, doch men nam daar in niet op het roerend goed, en wierd daarom met den Heer Beijma te rade, om hier een Brandassurantie voor alle goederen op te richten, welke zich over Leeuwarderadeel IJdaarderadeel Rauwerderhem en Baarderadeel zoude uitstrekken, men ontwierp een Reglement, stelde gecommitteerden enz. en zoo in werking gebragt, daar het thans een aanzienlijke hoogte heeft bereikt.

 

Blz. 161

Den 15 Dec. sedert onze voorige zeer onstuimig, wij hebben onze vier jong beesten welke nog in het land liepen gister op stal gezet.

Ingevolge uitschrijving van het Grietenie Bestuur was er gister eene oproeping van hervormde floreenpligtigen, ten einde de Staat van begrooting door de kerkvoogden ontworpen vast te stellen; geene dan de kerkvoogden opgekomen zijnde, is dezelve ook in hunne kwaliteit als floreenpligtigen vastgesteld.

Het slachtvee voor eigene provisie der Ingezetenen is meest al geslacht, behalven dat er nog gemest worden, de varkens bij deze en geene voorhanden zijn, welke te zamen met die gene welke reeds geslacht zijn, een aanmerkelijk aantal bedragen; hier van uitgezonderd de slachters welke weekelijks een aanzienlijk aantal schapen slachten, om te Leeuwarden ter markt verkoopen. De schrijver heeft onder ander een bulle eene vette koe, welke 140 lb. smeer hadde, en twee varkens geslacht – Mogelijk dat wij het geheele getal beesten van allerleijen aart in dit district van ontvang n.l. van Wirdum en Zwichum, in dit loopende jaar, van den 1 Jan. tot den laatsten December 1825, geslacht, wel eens aanteekenen.

Het slachten is aan zeer veel moeite onderworpen, niemand mag een beest van wat aart en waarde het ook moge zijn slachten alvoorens het geschat worde; de schatter van den Lande aangesteld, komt ten dien einde tweemaal in de week alhier, en heeft dan zeer veel drukte, om al het aangegevene vee uit de geheele uitgestrektheid verstrooit, te schatten, waar na een ieder dog moet wachten dikwijls tot groot ongerief,

 

Blz. 162

het beest geschat en gemerkt zijnde, wordt een schatbillet van den schatter opgegeven, en hiermede komt de belanghebbende aan het kantoor, men geeft daar op een accijns billet te rug, behelzende de Impost van de waarde volgens schatbillet van het veraccijnsde vee, de tijd van in te slagten het het verimposte, hetwelk zoo lang moet aanwezig zijn, tot dat het daar op vermelde vee geslagt en afgehouwen is.

Gedurende deze slachtmaanden is het zomwijlen zeer druk aan het kantoor van den schrijver, en wordt daar door zeer veel geld voor het land ingezameld.

Den 19 Dec. Het weder als vooren; de schrijver bezogte gedurende den 16, 17, en 18 dezer, zijne familie te Hallum en Wanswerd werd, tot groot genoegen van deze zijne naastbestaanden; men wilde hem tot den 19 houden, maar het verlangen naar zijn gezin, dreef hem naar huis, ging in het half 6 uur schip ‘s avonds te Birdaard, kwamen 8 uur te Leeuwarden en reisde van daar bij ligte maan te voet door de modder, kwam negen uur thuis, en bevond alles wel, behalven eene dochtertje welke bevoorens boven den mond op den rand van eene emmer gevallen ware, door een onsteking, koortzig en ongesteld ware.

Drie studenten waar van twee van Groningen en een van Franeker zijn in de winter vacantie reeds thuis, mijn zoon is nog te Groningen en verwachten hem den 2 of 23sten ook thuis. Gunstig is voor de ouders en naastbestaanden voor dezen thuiskomst, de gelegentheid van open water, dewijl bij vorst en ijs steeds met angst en vrees hen te gemoet zien.

 

Blz. 163

Den 27 December. Als iets zonderlings kan men aanmerken dat van gedurende de Herfst tot den 24 dezer behalven het bevooren gemelde geen de minste vorst heeft gehad, zelf geen rijpige nachten, zoo zeer gedurende de week voor Kerstijd, het weder zeer aangenaam ware, somtijds om zoo te zeggen zoel en bij zonneschijn warm; de landen groenden en waren niet zonder groei: doch op den eerste Kersdag was het zeer onstuimig met veel regen, den volgenden ‘s avonds eenig vorst, gister sneeuw en regen, heden morgen de grond weder bekorst, en vervolgens onstuimig, dreigt tot regen en de wind diep in het zuiden. In het midden dezer maand was volgens schrijven de vorst in Rusland ingevallen, doch schijnt tot hier toe, hier weinig of geen invloed te hebben. Men heeft ons echter bevoorens een gestrenge winter bij afwisseling voorgespeld voor al in de maand Januarij des volgenden jaars. Wat er van worden zal moet de tijd leeren.

Wij vermelden bevoorens dat de studenten in de Kersvacantie thuis gekomen waren, ook is mijn zoon den 24 dezer behouden en gezond thuis gekomen.

Den 31. Thans is er eenig vorst, benevens sneeuw ingevallen, zonder dat zulks hinder aan de scheepvaart toebrengt.

Heden de laatste dag van het jaar zijnde, bij welke gelegenheid mijn zoon volgens kerkgebruik alhier predikte.

Ook is het nog het 1/12 gedeelte der verschuldigde op de belastingen over 1825 alhier tot genoegen binnengekomen, behalven de oninbare posten, waar voor eerlang van de Administratie staten van ontlasting van den schrijver worden tegemoet gezien, waar mede Wirdum haar aandeel over de belasting van 1825 heeft aangezuiverd, en door den schrijver verantwoord.

 

Blz. 164

 

De aanslag der grondlasten over 1825 Swichum daar onder begrepen was als volgt:

 

Gebouwde eigendomen 1314,00
Ongebouwde eigendommen 21613,20 
Totaal 22927,20
Personele Belasting 2174,36½
Patenten      355,26½
Generaal Totaal 25456,82½
Accijnsen

Aangegeven 136 mudden Tarwe

943 mudden Rogge

 

 

1609,52½

Geslagt

1230 stuks slagtvee van allerleijen aard, waarvan de Impost heeft opgebragt met zegel

 

 

 

2056,59

Zout, wijn enz. 35,95
Wijders zijn in het veefonds aangegeven

1389 hoornbeesten boven 2 jaar, 709 beneden twee jaren zamen 2096 stuks – 107 paarden boven 2 jaar, 15 ben. zamen 122 stuks en 956 schapen

waarvan de opbrengst ware

 

 

 

 

 

    210,00 

Behalven andere dorps opbrengsten,

totaal aan ´t Rijk

 

29368,89

 

En hier mede sluiten wij het jaar 1825.

 

D.W. Hellema

Rijks Ontvanger

 


 

1826

 

Blz. 165

Den 5 Jan. 1826. De vorst is tot hier toe voordurend echter niet streng, de trekvaart naar Sneek is toegevroren, zoo dat sedert 3 dagen de schepen niet varen en doordien wind en stroom, een grooten invloed op het ijs hebben, zoo is dezelve maar zeer gevaarlijk voor de schaatsrijders bruikbaar, dewijl dezelve, zoo ook overal, vol gaten zijn; het eerste ijs in de stille waters kan tamelijk veilig gebruikt worden; maar evenwel met de grootste omzichtigheid, zoo reden mijn zoon en ik gister van het Weidumer hout tot aan de dille de Sneeker vaart gedurende aan de landzijde, echter met veel omzichtigheid, overigens langs de ringsloot en binnenslooten, naar Deerzum, en kwamen ‘s avonds behouden weder thuis. Zulke gevaarlijke reizen kunnen evenwel tegen de genoegens van elkanderen te hooren en te zien niet opwegen, dewijl het leven er mede kan gemoeid zijn, maar reizen uit noodzakelijkheid is een ander ding. Dezen dag hadden mijn zwager en zijne vrouw van Wijtgaard ons ook bezogt en reden tijdig weg.

Den 16 Jan. Vorst, evenwel niet hevig, het ijs is voor schaatsrijders sterk genoeg om te gebruiken; den 10 bevoorens reden mijne vrouw en ik naar Deerzum op schaatsen, van den 11 tot den 12 viel er sneeuw, de velden waren overal bedekt; evenwel reden mijn zwager van Deerzum, benevens mijne dochter en zwager van Wirdum en ik te zamen naar Achlum, om onze nicht aldaar te bezoeken, alwaar tevens drie mijner zuster

 

Blz. 166

kinderen benevens haar man van Hallum, ook kwamen te bezoeken, mede op schaatsen; niettegenstaande de menigvuldig gevallene sneeuw, zorgde men echter op openbare vaarten dat er genoegzaam baan geveegd wierd tegen een geringe belooning van de schaatsrijders. Wij waren gedurende dien dag aangenaam bij elkanderen, mijn zwagers van Deerzum en van Wirdum, bezogten gedurende Harlingen, en waren tijdig te Achlum weder te rug, ‘s avonds reden wij met malkanderen weder naar huis, bij Schenkeschans verlieten de vrienden van Hallum ons, en kwamen tusschen 6 en 7 uren thuis, terwijl mijn zwager alleen naar Deerzum keerde, mijne dochter en zwager van Wirdum bleven bij ons. Wij hadden zoo verre een goede reis, maar niet aangenaam, door de afwisselende hagel en sneeuwbuijen.

Den 13 Markt dag te Leeuwarden en schoon weder, bij duizenden en de duizenden vermenigvuldigd bezogten uit alle oorden van Vriesland de Hoofdstad op schaatsen, het wemelde op alle openbare vaarten van menschen zoo hier als elders, het was wonderlijk te zien hoe alle openbare straten, herbergen en logementhouders met menschen opgevuld waren in de Stad.

Den 14 bezogten mijne vrouw en ik, benevens mijne dochter en zwager van Wirdum, welke hier uit van huis ware mijn broeder te Wanswerd, alwaar mijne zuster en haar man van Hallum, ook kwamen te bezoeken, met genoegen

 

Blz. 167

bij elkanderen geweest te zijn, vertrokken wij tijdig naar huis en kwamen behouden en wel over; het was goed te rijden maar door het menigvuldig schaatsrijden waren er overal menigvuldige en groote barsten in het ijs, waarom wij met alle omzichtigheid het ijs gebruikten, afwisselende valt er sneeuw, men zorgt intusschen voor banen, zoo dat men onverlet overal naar alle oorden het ijs kan gebruiken; nu en dan verneemt men een belsleed, echter niet algemeen om de zwakheid van het ijs.

Heden den 16 bezogten ons mijne dochter en zwager van Deerzum benevens vier kinderen mijner zuster van Hallum, zij vertrokken weder tijdig; den 11 bezogten mijne vrouw en ik, mijn zwager te Wijtgaard, doch was met zijne vrouw ook uitgereden.

Deze wederzijdsche bezoeken heb ik omstandig aangeteekend, om een denkbeeld te geven, hoe druk het ijs wordt bezogt; want zoo hier in familie, zoo gaat het overal, geen mensch die schaatsrijd is bestendig thuis om bezoeken te geven, of wederkeerig bezoeken te ontvangen. Dezer wijs komen de vrienden gemakkelijk bij elkanderen, terwijl bij open water dikwijls om den verren afstand er vaak een langen tijd verloopt eer men elkanderen hoort en ziet. Dit is het nog niet alleen, maar volgens aankondiging in de Courant, wordt er voor alle liefhebbers gelegentheid gegeven, om te hardrijden, overal worden aanzienlijke prijzen uitgelooft voor den hardrijder op onderscheidene dagen in alle oorden van Vriesland, zoo is er overal leven en vermaak.

 

Blz. 168

Ik zeide bevoorens zoo is er overal leven en vermaak, en men zoude uit dit tafereel afleiden: dat het ijsvermaak zonder kommer zonder de minste vrees voor ongemak verzeld gaat. Daar de treurige ondervinding het tegendeel leert ook in dezen tijd.

Pagina 165 roerde ik: dat het ijs toen zeer gevaarlijk was, wegens de menigvuldige gaten, door stroom en wind, om de zagte vorst niet toegevroren, veroorzaakt; bij een meerdere vorst, wierden deze gaten wel digt, maar bleven onsterk; wij wierden daarom te rade, terwijl onze zoons op hun vertrek naar Groningen stonden, om met elkanderen een voermans wagen af te huren, en daar mede gezamentlijk de reis naar Groningen te doen, n.l. mijn zoon, benevens Dos v.d Zwaag zoon en juffrouw Beekhuis zoon, met hun drierd Wirdumer te zamen, in plaats van op schaatsen te rijden.

Den 10 dezer vertrokken zij op reis met de voermans wagen van Leeuwarden, en ontmoeten al aanstonds een akelig schouwspel: twee jonge Heeren waar van de een Jr. Kempenaar van de Lemmer en de andere een zoon van Wierdsma, procureur Crimineel, benevens nog een derde waren ‘s avonds te vooren in een wak, aan de Zwarte weg, bij de brug gereden, en de beide eerste dood, naar de Stad gevoerd, tot bittere droefheid der ouders; een of twee dagen bevoorens was er een vader van een talrijk huisgezin in de Stadsgragt verdronken.

 

Blz. 169

Op den zelfden dag, zijn een vader, moeder en hun zoontje van 12 jaren te Sneek woonachtig nabij Sneek om vermaak of om vrienden te bezoeken, alle 3 in een wak gereden en verdronken. Den 10 reden 9 jonge meiden na alvoorens hier het onderwijs in den Godsdienst genoten te hebben, terstond na het eindigen van hetzelve, om vermaak naar Grouw, alwaar een kleinen tijd zich opgehouden te hebben, dachten zij weder naar huis te rijden eer de avond hen overviel, het was omstreeks 4 uren, daar zij ongeveer 3 uur van Wirdum gereden waren, en ziet zonder kommer, zonder zorg, en welgemoed storten twee van dit gezelschap, genoegzaam midden in de Grouw in een groote wak, alschoon het daar even te vooren van volk wemelde, waren allen op het ander einde van den baan juist verwijderd, hier stonden deze 7 weerloze schepsels, riepen en schreeuwden om hulp en mengden dus hunne stemmen, met het angstig gejammer der twee ongelukkigen in het water en ijs met den dood worstelende, waar van de eene de dochter van Andries Dooitzes Smeding, en de andere derzelver meid Gerrijtje Sjuks een volle nicht van mijn zwager te Deerzum, een schoon mensch van een onbesproken gedrag. Doch er was geen gehoor, niemand lette er op; een van dit gezelschap de dochter van mijn vrouws broeder Akke Roels Nijkolaij boven de andere tegenwoordig van geest en meer bedaard, spoedden zich in aller haast, naar het naast daar bij staande boerenhuis, zonder iemand daar aan te treffen, voorzag zich van

 

Blz. 170

touwen en een hekkel om de met de dood worstelende ongelukkigen toe te werpen, maar het was te laat, de laatste welke ook begon te zinken, hield zij met de hekkel boven. Ook was men opmerkzaam geworden, en schoten veele tot hulpe toe, het gelukte eindelijk met ladders als anderszins de dochter van Smeding, welke mijne Nicht met de hekkel hield, uittehalen maar zoo het scheen dood, althans geheel zonder beweging, men voerde haar dadelijk te Grouw in de herberg, en men ontdekte eenige teekens van leven, zij kwam tot zich zelven en ontwaakte, onder toezigt van doctor Halbertsma en menschlievende behandeling van den Kastelein aldaar; eindelijk wierd na alle mogelijke moeite aangewend en het grootste gevaar ondergaan te hebben, de ander ook uitgehaald, en na alle pogingen en de voorschriften om drenkelingen te redden beproefd te hebben, was alles te vergeefs, het leven was verslonden, zij was niet meer! tot bittere droefheid der naastbestaanden; de dochter van Smeding noch eenige dagen aldaar vertoefd te hebben wierd met alle omzichtigheid te huis gebragt, evenwel was zij onlangs nog zeer gevaarlijk, sedert twee dagen heb ik er niet van gehoord. De ongelukkigen waren op vier voeten na het wak over. Akke voors. reed agter deze op, maar scharrelde onder het breken van het ijs van de eene schots op de ander agter weg.

Eenige dagen hierna reden Durk Reinders van Warga zijn zoon met deszelfs aanstaande bruid naar Roordahuizum om hunnen oom te bezoeken, en ‘s avonds op de thuisreis storten ze in een gat op een gemene sloot, de jongeling werd dood uitgehaald, de bruid droeg er het leven af, maar verloor bijkans hare zinnen!

Alle deze ongelukken zijn in deze korte dagen hier en in den omtrek voorgevallen, welk een tafereel van onheil schetst dit niet, onze Leeraar v.d. Zwaag hield op den jongstleden zondag den 15 dezer in den morgengodsdienst een opzettelijke redevoering naar aanleiding van Ps. 102 vs 25, om zijne hoorders onder anderen het misbruik van het ijs aan te toonen en daartegen te waarschuwen.

 

Blz. 171

Bij de vergadering der Directeuren van de Brand Assurantie Societeit ingevolge de wet, in het begin dezes jaars te Leeuwarden gehouden, is mijn zoon op nieuw voor vijf jaren als Boekhouder dezer Societeit gecontinueerd op een traktament van honderd en zestig Guld. met daar te boven tien Guld. voor schijfbehoeften. En daar dezelve over de meerdere werkzaamheden, dewijl de Societeit thans tot eene hoogte van drie Millioenen geklommen is, na evenredigheid geene belooning kreeg, is tot een volgend jaar in deliberatie gedaan om dit te verhoogen; de Rekening van het loopend jaar 1825 wel bevonden, is geteekend.

Bij de vergadering der Deelneemers van den volgende week, is de schrijver welke volgens de wet afging voor 4 jaren als mede Directeur weder gecontinueerd.

Een der deelneemers welke in den loop van het voorgaande jaar, wegens hooibroeijen, schade aan brand geleden had, zie pag. 133 bevoorens, vroeg vergoeding; in omvraag gebragt zijnde, stemde men voor doch de wijze om vergoeding te geven, wierd aan de Directeurs na bevind van zaken overgelaten.

Den 18 bezogte mijn zwager van Deerzum ons benevens eene getrouwde dochter en man van mijne zuster te Hallum, te Bathlehiem woonachtig, heden was het harde wind uit het zuiden met eenig jagtsneeuw.

Gister is er te Sneek hard gereden, bij duizenden wierd de Sneeker vaart op schaatsen gereden, om dit ijsvermaak te zien, het was aangenaam weder, het kon niet gedaan worden om de menigvuldige liefhebbers, en daarom heden gecontinueerd de hoogste prijs was 7 goudstukken ter waarde van 70 gulden en de premie 3 goudstukken 30 gulden waardig. Men heeft dit wedrijden met alle staatsie van vlaggen en wimpels, benevens de gewapende schutterij ten einde gebragt; de hoogste prijs wierd behaald van iemand te Heeg woonachtig.

 

Blz. 172

Ook gaat er geen dag voorbij, dat er op onderscheidene plaatsen niet hardgereden wordt; in alle oorden van Vriesland en somtijds op een en denzelfden dag van elkanderen verwijderde plaatsen is dit hardrijden om meer en min aanzienlijke prijzen, de orde van den dag.

De hoofdstad zoo als andere jaren heeft er volstrekt niet in gedeeld, om de ongelukken welke hier in den omtrek voorgevallen zijn. Dit doet Vriesland hoofdstad eere aan.

Den 19 bezogte ons zwager van Deerzum ons weder, om onze zwager te Goutum te bezoeken, het wierd ons afgezegd, en wij bragten den dag bij mijn zoon te Wirdum door; heden is een zachte dooi ingevallen, het welk tot heden den 21 nog continueerd, de landen zijn van sneeuw ontbloot, evenwel de greppels en sloten, nog met sneeuw en water gevuld; het schaatsrijden is thans over; gister marktdag te Leeuwarden, en reden nog veelen op schaatsen, maar heb heden nog niemand op de Sneeker vaart gezien, schoon de dooi zagt is, en heden nacht weder een weinig gevroren heeft, schijnt men het ijs niet te betrouwen, gister waren er op de Dokkumer Ee al gaten, zoo ook overal; op den nadenmiddag ziet men nu en dan een schaatsrijder op de vaart. Ook was mijn zwager van Deerzum hier.

De kohieren van de verponding over 1826 zijn reeds in werking in deze gemeente de billetten van den aanslag uitgereikt om in deze maand te ontvangen, ook zijn de kohieren van het Personeel en de patenten door ons opgemaakt en ingezonden om executoir verklaard te worden, ten einde zoo mogelijk in deze maand nog het 1/12 gedeelte te ontvangen.

Den 1 dezer maand is de Diakonie rekening der Gereformeerde Gemeente alhier volgens jaarlijks gebruik tot genoegen door den

 

Blz. 173

afgaanden diaken Lolke van Gorkum gedaan, er was een profijtelijk slot van ongeveer 238 Gulden, alleen uit de milde bijdragen der Gemeente bij wege van Collect in de Kerk ontstaan, vermits de Diakonie alhier volstrekt geene fondsen heeft.

Ook zijn op denzelfden dag volgens jaarlijks gebruik, de werkzaamheden aan de brandspuit van dit loopende jaar door de Brandmeesters beraamd, en volgens de wet aan de dat gedeelte der Ingezetenen door kennisgeving, welke dit jaar aan gemelden dienst invallen, geen bericht gedaan, ten einde gedurende 1826 daar na te gedragen.

Mijn zwager Pieter Eelzes Hiemstra, mijn dochters man te Wirdum woonachtig, als Rijksschatter van het Personeel is thans met zijn mede schatter, in de Gemeenten van Stiens en Jelzum bezig met schatten, om dat het hier gedaan is, hebben wij de Kohieren daar van konnen opmaken, zoo als vooren gezegd is.

Het gouvernement neemt namens den Koning, de sterkste maatregels om overal de bedelarij te weeren, de verminkten en bejaarden moeten bij overtreding naar het Bedelaarsgesticht te Hoorn en de overige naar de Bedelaarscolonie opgezonden worden, het is hier reeds afgelezen en wordt 14 dagen daar na in werking gerekend te worden, de bedelarij gaat tot heden zoo wel bij dag als bij den avond nog zijn gang; wij hoopen dat deze bepaling van een gunstige uitwerking voor de lediggangers moge zijn; die werken kan behoord te werken, voor de overigen wordt gezorgd, het platte land en vooral ook hier, worden de armen onderhouden, niemand derzulken bedeld hier; zij bestaan meest in de Stad of uit andere afgelegene oorden.

 

 

 

Blz. 174

Den 23 Jan. een zachte dooi, zoo is het thans, schoon men sedert de voorige geen de minste verandering bespeurt, altijd mistig, zonder met eenige koude verzeld te gaan; de dooi is zoo zacht, dat men naauwelijks merken kan dat het ijs verminderd, het is om eigentlijk te spreeken tusschen vorst en dooi weder.

De dochter van Andries Dooitzes Smeding, is na veel sukkelen thans aan de beter hand, en men hoopt eerlang hare volkomene herstelling. Heden reisde men nog over de Sneeker vaart te voet, een enkelde reed dezelve met schaatsen.

Den 2 Febr. een tamelijke vorst is sedert de voorige weder ingevallen, waar door het schaatsrijden overal her en derwaarts weder aan de orde van den dag is, niemand van dezulken zijn bestendig thuis, of ontvangen wederkeerige bezoeken; ook worden er overal aanzienlijke prijzen aan den Hardrijder uitgelooft en dieswegen dagelijks op meer dan eene plaats hard gereden – Doch onder alle de voornemens van bezoeken te geven of wederkeerig te ontvangen, of uitgeloofde prijzen te winnen, althans er naar te dingen, viel onverwacht op den laatste der voorige maand, de dooi in en hier mede alle gevaren voor de schaatsrijders, dewijl de ondervinding thans leerde, dat er veel ijs zeer zwak ware en dientengevolge overal veele ongelukken gebeurden waar van hier en daar verdronken, zoo dat men gedurende deze laatst vorst van meer ongelukken gehoord heeft, dan de voorgaande. De dooi continueerd tot heden, doch zacht.

 

Blz. 175

Den 26 der verleden maand heeft mijn zoon als afgaande armvoogd Rekening en verantwoording gedaan, en is in deszelfs plaats tot jongste armvoogd met algemeene stemmen gesteld, mijn zwager te Wirdum Pieter Eelzes Hiemstra.

Ook hebben mijn zoon benevens Marten Tijmens Jelgersma als Brandmeesters ten zelfden tijd voor dezen dienst bedankt en rekening gedaan; evenwel bij de stemming tot nieuwe Brandmeesters is gebleken, dat mijn zoon gecontinueerd wierd en tot adjunct toegevoegd was Rinze Melles Rinsma, welke benoeming, mijn zoon zich eindelijk ook weder heeft laten welgevallen; en dewijl Rinsma mede directeur der Brandspuit ware, is in deszelfs plaats aangesteld Dirk Sikkes Weijer. Ook zijn Jan Jentjes Sjarda en Eeltje Oevering als Directeuren eervol ontslagen en in deszelfs plaatsen gesteld, mijn zwager Pieter Eelzes Hiemstra en Bienze Pieters Vogel.

Wijders is bij de bevoorens gem. brand pag. 133 gebleken dat er groote disorde was, door onkunde als anderzins ontstaan, vooral ook daardoor bijgekomen, dat het dienstdoende Espel, van het jaarlijks probeeren van de brandspuit verschoond wierd, sedert de benoeming van de 20 altoos dienstdoende manschappen, waarom de brandmeesters ook voor dit jaar de dienst wel regelden, maar de kennisgeving volgens Reglement niet hadden uitgereikt.

Op het een en ander is besloten, ten einde disorde voor te komen, en volgens Regelement een geregeld bestuur daar te stellen,

 

Blz. 176

dat in plaats de geheele uitgestrektheid van Wirdum bevoorens in twee Espels gedeeld ware, in vier Espels te verdeelen, en deze bij de 20 dienstdoende manschappen bijgevoegd, een toereikend getal tot dienstdoende leden tot de Brandspuit zal uitleveren, waar aan de kennisgeving van den dienst van het loopend jaar zal uitgereikt worden, om telkens bij het probeeren als anderzins van den Brandspuit verpligt te zijn. Hier door hoopt men alle wanorde voor te komen en een geregelde werkzaamheid daar te stellen. De Brandmeesters zijn verzogt deze verdeeling te maken, en alles tot een geregelde orde te brengen.

De kennisgeving van de aanslagen der Grondlasten, Personeel en van de Patenten over 1826 uitgegeven zijnde, is het gedeelte van het verschuldigde der belastingschuldigen op het einde van Januarij betaald, en door den Schrijver verantwoord; alle deze belastingen, waar van de Kohieren van het Personeel door ons ook opgemaakt in werking te brengen de kennisgevingen daar van te vervaardigen en uit te geven, en dan nog te ontvangen, geeft een onbegrijpelijken drukte, waar van mijn zoon het voornaamste deel heeft, zoo was de schrijver de laatste dagen en nachten van Januarij aan het Kantoor ten huize van mijn zoon, en wij werkten tot laat in den nacht, ook tevens nog met behulp van mijn zwager P. Hiemstra, als den derden man.

 

Blz. 177

Den 6 Febr. heden alleronstuimigst van regen en wind sedert de laatste mooi weer verzeld van een zagte dooi; de trekschepen van Leeuwarden naar Sneek, en van daar weder herwaarts zijn ook heden weder geregeld beginnen te varen dat van Leeuwarden naar Sneek met twee trekpaarden wegens den sterken zuiden wind. Hier en daar in de sloten en stille wateren ziet men nog wel eenig ijs, maar over het algemeen is het tot ieders verwondering als ware, van het begin van den dooi af, zagt weg gesmolten; mogelijk door het hoogen van den tijd in evenredigheid ook in kragt afgenomen, veroorzaakt.

Dewijl het morgen nieuwe maan is, vreest men alweder voor de zeedijken, vooral als de wind naar het noordwesten mogte schieten; selden heeft het in zoodanige omstandigheden gemist, of er bestonden dreigende gevaren of wierden wezentlijk.

Aller droevigst was het een jaar geleden met ons gewest in het bijzonder gesteld; toen was het volle maan en eerst storm wind uit het zuiden, daar na uit het westen en noordwesten, zoo als wij toen gemeld hebben; doch sedert een goeden tijd, verzeld van zegen en vruchtbaarheid, onze Leeraar gedachte er gister aan in de morgenpredikatie.

Evenwel kan men niet zeggen dat deze rampen, alle die groote ellenden, over het algemeen eenigen invloed op de verbetering der Natie gehad heeft; getuige daar van onze aanteekening gedurende het geheele jaar, rakende de weelde en vermaken, en onlangs de uitspattende ijsvermaken zoo wel hier als overal, en zelfs daar waar de meeste

 

Blz. 178

ellenden en akelijkste toneelen toen bij de overstrooming plaats hadden, zoo schreef men onder anderen van de Lemmer een aanzienlijke prijs voor den hardstrijder uit, en noodigden ten dien einde alle bekende hardrijders bij eigenhandige brieven uit om op den gestelden tijd naar dezen prijs te dingen, zoo ontving ook Tjamke Cnossen boer op Oenema State alhier eene uitnoodiging, welke daar ook deel in genomen heeft. Welke hardrijden heden voor agt dagen een aanvang genomen heeft, en ‘s daags daar na geeindigd is; zonder evenwel Tjamke voorschreven den prijs behaald heeft, schoon hij onder de zes laatste rijders ware.

Wij hebben dit wat breder uitgehaald eensdeels om dat die gem. man in betrekking tot Wirdum staat, anderdeels om te doen zien, dat de smart dien hoek juist een jaar geleden, treffende, geheel weggeruimd ware, zoodanig dat een ieder toen getroffen over den deerniswaardigen toestand der ingezetenen aldaar, veelen boven vermogen tot ondersteuning uitreikten, thans uit zich zelven, aanzienlijke prijzen aan vermaak offerde, voorwaar een duister verband!

Het thans dreigende gevaar, zoo gevoelig een jaar geleden, ondervonden, bragt ons mede tot die gemelde aanteekening, waar aan wij heden gedenken, en Vriesland tot in lengte van jaren nog gedenken zal!

Niet tegenstaande de noodige voorzorgen, staat Vriesland nog steeds in gevaar, voor dit verwoestend element indien God ons niet bewaard.

 

Blz. 179

Behalven mijne aanteekening over Sneek, zal ik onder anderen tot staving van mijne gezegden, eene advertentie uitschrijven uit de Leeuwarder Courant van den 7 Febr. 1826 behelzende:

Lemmer den 31 Januarij. De hardrijderij op schaatsen, welke op donderdag den 26 dezer bepaald was, maar wegens den invallende dooi moest worden uitgesteld, heeft gisteren en heden plaats gehad.

Van een 84 tal rijders, (waar onder vele der beroemsten uit deze provincie) behaalde Halbe Hommes Huitema, van Hommerts, den prijs van een gouden Horologie of achttien gulden stukken (naar verkiezing en Foeke Innes van der Wal van Nijega de premie van drie tien guldenstukken; terwijl inteekenaren aan den 40 jarigen Atze Geerst Atsma van Terzool, wegens het staande houden van deszelfs gevestigden roem in deze Kunst, en als tot het laatste drietal rijders behoord hebbende, eene belooning van drie dukaten hebben toegestaan.

Het wapperen der talrijke vlaggen, langs een fraaije baan gevoegd bij het schoone weer, schenen als het ware de Liefhebbers uit te noodigen, om deel te nemen aan een nationaal feest, hetwelk in alle opzigten in de beste orde is afgeloopen.”

De geadverteerde hardrijderij te Harlingen, waar bij aan den Hardstrijder een prijs van vijftien tien goudstukken toegezegd wierd, heeft wegens den invallende dooi geen plaats gehad.

Men vergelijke nu hier mede onze aanteekeningen over 1825, ontrent dezen tijd des jaars en vervolgens.

Waar bij wij ten overvloede nog zullen bijvoegen: dat

 

Blz. 180

dat behalven de bijkans ongelooflijke bijdragen van allerleijen aart, tot ondersteuning der door den watersnood ongelukkig gewordene Ingezetenen van dit gewest, het onzen geeerbiedigden Koning behaagd heeft, daar te boven over 1825 eene provisioneele afslag in de grondlasten te verleenen, en uit dien hoofde door deskundigen alle de overgestroomde landen en plaatsen heeft laten tauxeeren, omtrent de schade door dezelve geleden, ten einde derzelver grondlasten daar na te regelen.

Den 9 Febr. Wij hebben wegens den harden wind bevoorens gemeld van gene ongelukken nog gehoord, gelukkig misschien dat de wind in het zuiden en zuidwesten ging liggen, en sedert zeer stil en aangenaam weder, met rijpige nachten.

De Eenden zijn thans ongemeene roerig om te nestelen maar pluimen zeer, misschien een voorspel van eenigen vorst. Zij hebben mij dezen verleden winter 2½ zak Boonen gekost, de zak tot 3 Gulden gerekend, waarvan de laatste 52 Stuivers, Wij hebben tusschen de 20 en 30 Erken gevangen; ook over het geheel zijn er een groote menigte gevangen en gedood, dewijl er zinds den vorst van 1823 weinige gelegentheid geweest is, en zeer vermeerderd waren; de prijs was van 3 tot 5 Stuivers, die ze verkogten, maar wij hebbenze behalven eigen gebruik aan familie en vrienden uitgedeeld. Wij hebben ongeveer thans 70 Eenden waar onder 6 Erken in leven behouden.

Den 11 Febr. sedert onze voorige eenig vorst, evenwel zoo veel niet dat de scheepvaart in het minste daar door belemmerd wordt; gister marktdag te Leeuwarden, het was

 

Blz. 181

een levendige markt, alle markt en zeilschepen uit alle oorden van ons gewest waren tegenwoordig, het was er daarom zeer levendig, sints den 30 Jan. l.l. was er geen marktschip geweest wegens den toen invallende vorst. Wij hoopen dat dezelve vervolgens niet meer door den vorst mogen belemmerd worden; trouwens het is thans zeer schoon weder; de eenden blijven fleurig, en het kan zijn dat zij zich voorbereiden om te leggen, dit is een goed voorteeken, en als wij vervolgens geen vorst van eenig aan belang krijgen, konnen wij over het algemeen met het grootste regt zeggen: dat wij een uitmuntende, en aller fraaiste winter gehad hebben. De prijs der boter was gedurende het digt water van 26 tot 30 Gulden, thans loopt zij even hooger. De beesten vooral de melke worden zeer duur opgekogt van de wol is nog geen markt.

Den 14 Febr. sedert de vorige uitmuntend weder, afwisselende mist. De gangpaden beginnen effen te worden zoo dat het zeer goed om te gaan begint te worden. Gister was er in het gebuurte, een scheepje vol haringen om te verkoopen, van de Stad aangevoerd, welke soms bij scheepsladingen vol, aldaar aangebragt worden, en bij gebreke van een goeden sleet, dikwijls, landwaarts in vervoert worden; even zoo is het ook met al te overvloedigen zeevis, als schelvis, cabeljau enz. maar als ze hier ter verkoop geveild worden, is het allerbeste er af.

 

Blz. 182

Wij melden laatst van de aanzienlijke ondersteuning aan de ongelukkigen door den watersnood gedaan, zoo wel door particulieren als aan onderscheidene Commissien uitgereikt, zoo heeft onder anderen de Commissie te Leeuwarden bestaande, in de Courant van den 17 Febr. verslag van hare werkzaamheden gedaan, het welk wij niet ongeschikt oordeelden, kortelijk op te geven, gedagteekend den 9 Febr. 1826.

“Het is heden juist een jaar geleden, dat wij uwe hulp en bijstand menschlievende landgenooten! inriepen voor de in den vorige jare, door den watervloed ongelukkig geworden ingezetenen van dit gewest.”

“Op eene edelmoedige en voor ons zeer vereerende wijze hebt gij aan deze roepstem beantwoord; niet minder dan de verbazende som van honderd en vijftig duizend guldens, hebt gij, aan geld, levensmiddelen, kleeding en ligging steekken aan onze zorge toevertrouwd;- en wij, getroffen door een zoodanig vereerend vertrouwen, hebben volgaarne tijd en moeite aangewend om aan de ons opgedragene wel is waar moeijelijke maar toch ook aangenome taak op eene doelmatige wijze, te voldoen.”

– Hier volgt een nader verslag van de wijze der uitdeeling en nog ingekomene gelden, vervolgens

“genoeg is het voor het tegenwoordige te kunnen berigten, dat wij meer dan drieduizend zielen, ongeveer zes a acht weken, van levensmiddelen ruim hebben voorzien; dat aan alle behoeften van kleeding en ligging rijkelijk is voldaan – dat er tot voeding van het vee, meer dan vijfentachtig duizend lijn- en raapkoeken en bij de

 

Blz. 183

drieduizend zakken boon- en gerstenmeel zijn verzonden, behalven eene uitgiften van niet minder dan twee een-tweede millioenen ned. ponden hooi – dat er ongeveer twaalfhonderd stuks voor de zomerweide geheel kosteloos zijn opgenomen, – dat er reeds meer dan drie honderd stuks vee den behoeftigen veehouder zijn verstrekt en eindelijk dat er, aan onderscheidene hulpbehoevende personen, aanzienlijke sommen zijn ter hand gesteld zoo ter uitoefening en voortzetting van hun bedrijf als ambachtslieden, winkeliers, visschers, veengravers enz. als ook ter opbouw van sommige woningen en ter weder aanschaffing van verloren huisraad, gereedschappen, werktuigen en verdere noodwendigheden”

“Wij hebben alzoo reeds nagenoeg honderd en veertig duizend gulden op eene, zoo wij vertrouwen, doelmatige wijze besteed, en zullen de nog onder ons berustende gelden moeten aanwenden om die veehouders, welke, in den vorigen jare, wegens onvruchtbaarheid hunner landen geen vee konden weiden, bij beter uitzicht, een gedeelte van hunnen verlorenen schat te rug te geven, om als dan na behoorlijke herzieniging, de evenredigheid der algemeene verdeeling zoo veel mogelijk te bevorderen en daarmede onze werkzaamheden te eindigen”

onder anderen ten slotte

“Zoo hebt gij mede gewerkt dat menig braaf huisvader door gade en kroost omgeven zich, in de verloopene week de rampen des vorige jaars herinnerende, het oog vol tranen dankbaar ten hemel verhief, en God dankte, die, onder zoo veel lijden; zoo veel goeds aan hun had bewezen.”,

(was get.)

T.S. Tromp

J.B. Oosting        

G.Pieters     

J.H. van Boelens

M.L. de Wal       

P.Koumans Smeding           

L.H. Lats, thesaurier.

 

Blz. 184

Wij hebben het voornaamste dier gem. advertentie kortelijk uitgetrokken; zoo bestond er behalven deze eene Commissie te Sneek, aan wier bezorging ten zelfden einde aanzienlijke bijdragen van allerleijen aart zijn uitgereikt, aan particulieren zelf, uit alle oorden van het Rijk, zijn aanzienlijke geschenken gedaan, om aan de des behoeftigen te ondersteunen; zoo ontving de Grietman Sijtzama van Ydaarderadeel volgens advertentie de aanzienlijke somma van vierduizend Gulden uit Haarlem; zoo heeft men bij inteekening als vrijwillige giften, aanzienlijke vergoeding gedaan aan het verlies van goederen aan dezulke welke zich zeer verdienstelijk hadden gemaakt in den watersnood, bij het redden van menschen en goederen van allerleijen aard onder anderen aan eenen … Groen te … .

Behalven alle deze is er van wegen den Koning over het geheele Rijk, tot ondersteuning van de door den watersnood ongelukkige ingezetenen ook uit andere gewesten, een algemeen Collect gedaan, zie onze aanteekening pag. 86 en te rekenen naar den opbreng te Wirdum tot dat einde ingezameld, wat moet dit gem. Collect over het geheele Rijk, aller verbazendst geweest zijn.

Zoo veel hebben noodig geacht van het een en ander te melden dezer geschiedenissen van het in dit opzicht zoo aanmerklijk jaar van 1825.

 

Blz. 185

Dewijl bij voorige tijden, opvolgende eene belasting op het beluiden der dooden alhier plaats heeft gehad, doch sedert onheuglijke tijden in onbruik, is er met den 1 Jan. dezes jaars weder eene belasting beraamd.

In plaatsen waar geen Roomsche Gemeenten bestaan is dit beluiden over eenen doode in geen gebruik althans zoo veel de schrijver bekend is; misschien bij de Reformatie van 1580, in die plaatsen als iets tot de Roomsche Kerk behoorende, beschouwd is, afgeschaft geworden. Doch in deze plaats en omtrek alwaar zoo vele Roomsche gezindten gevonden worden, is dit gebruik ook na de reformatie in stand gebleven, evenwel niet algemeen onder de protestanten alhier, maar zeer gemeen onder de Roomsch gezindten.

Wij beschouwen dit gebruik van een alouden herkomst, misschien van Heidenschen oorsprong althans van den aanvang dat men de klokken tot een godsdienstig gebruik wijdde, zoo door doopen als anderzins, zoo ook dat men onder dat geluide een lijk een of meermalen om de kerk droeg, eer het ten grave gezet wierd, en bij het verlaten in dezelfde staatie nog eenmaal rondgegaan wierd, zoo als nog bij de begravenis van alle gezindten in gebruik is. Wat godsdienstig denkbeeld aan het een en ander gehegt wierd of nog gehegt wordt is de schrijver volstrekt onbekend. Het is bij hem niets anders, dan eenvoudig om op zulk eene wijs, het lijk te

 

Blz. 186

vereeren, of zoo als het thans heet: de laatste eer met aan te doen. Doch waar dwaal ik weder heen!

De kosten van het beluiden voortijds den eenen tijd meer, den anderen min, beraamd naar den meer of minder langdurigheid van luiden, ook met welke klokken geluid wierd, (men had hier bevorens twee toorens, ieder met klokken voorzien, zoo als bekend is) de grooten en edelluiden alhier, verkozen altoos met de groote klokken, te luiden, waar van een zeker som betaald wierd van ieder halfuur; het gemeen had het gebruik van de kleine Klokken, en betaalden minder, of in het geheel niet, de tijd van luiden althans met de groote klokken was naar verkiezing.

Thans is het gebruik van een meerderjarige 1½ uur en van een minderjarige doode 3 kwartiers uurs te luiden op onbepaalde uren van den dag; doch volgens het tegenwoordig gearresteerd Reglement op het beluiden nu van ‘s morgens 8 tot 9 of van 9 tot 10 uur, waar van ieder half uur moet betaald worden 1½ Gulden, maar van een vol uur, doch nooit langer 3 Gulden.

Den 20 Febr. heden zeer harden zuiden wind en dreigt tot storm, een zorgelijk uitzigt tegen den aanstaanden volle maan; doch op den nadenmiddag uitschietenden wind op den avond zeer verminderde wind. Het was een groot onderscheid; toen men een jaar geleden, met scheepjes naar Wirdum voer, en thans op hoozen en schoenen derwaarts reist zonder eenig letsel gister was het harden regens, en niet best voor kerkgangers.

 

Blz. 187

Den 1 Maart, sedert de voorige afwisselende onstuimig, in het laatst der voorige maand, zeer veel regen anders goed weder; het begint er reeds meitijdachtig uit te zien, de kievieten draaijen over de wieken, de Eenden beginnen te leggen, den 27 Febr. hadden wij het eerste ei, de koeijen beginnen te kalven, wij hebben reeds 6, anderen meer en min reeds zijn er ook al eenige toomen biggen, zoo dat de winter met het voorjaar verwisseld, de eerste vruchten daar van gezien en genooten worden.

De natuur heeft alzoo eenigen tijd gerust, om behoorlijke kragten te verzamelen, tot het voorbrengen van alle den overvloed, welke de Schepper der Natuur, verordent, om in alle behoeften van zijne redelijke en onredelijke schepselen te voorzien, O wijze schikking, om bij vernieuwing onze afhanklijkheid te gevoelen en met dankbaarheid te erkennen.

In het laatst der voorige maand, hebben wij ons onledig gehouden, om de belasting te ontvangen, en morgen bij wel zijn te verantwoorden.

Reeds is de looting van de jonge lieden afgekondigd, tot de Militie, er vallen alhier verscheidene in die jaren, van looting, waar tegen die jonge lieden tot den dienst geschikt, en vooral in den behoeftigen stand, welke of een ambacht leeren of een loon bij den Boer verdienen, zeer tegen aan zien; dewijl zij moeten uittrekken als het lot hen treft, zijnde onvermogend, om een Remplaicant te koopen.

 

Blz. 188

Heden schoon weder den 6 Maart, sedert onze voorige afwisselende onstuimig met veel regen, echter zonder eenige koude.

Den 14 Maart, sedert eenige dagen sterke oosten wind met droogte, gepaard met nachtvorst, echter zeer schoon weder; het water zakt, en wordt door de zeesluizen zeer veel gestroomd wegens de schoone gelegentheid. De molen krijten zijn droog, zoo was mede de Kerkeplaats waar van wij bevoorens melding maakten sedert een geruimen van het water ontlast; maar des avonds van den 11 dezer is deze polder doorgebroken, veroorzaakt door lekkage in den pomp onder de Wirdumervaart, gemeenschap met elkanderen hebbende, niet tegenstaande alle aangewende moeite, heeft men niet konnen hinderen, dat het water met het buiten water schielijk gelijk stond; dit is een groote ramp voor die man, wijl er dammen in de vaart moeten geslagen worden, eer men de pomp kan leggen alvoorens mede van het water geledigd te zijn. Deze pomp zal misschien 50 à 60 voeten lang moeten zijn en van stalhout gemaakt worden.

De schrijver bezogte den 11 en 12 dezer een paar nachten zijne dochter en zwager te Deerzum, bevond

 

Blz. 189

daar alles wel, de Boerderij was daar ook al braaf aan den gang, evenwel hadden zij maar 6 biggen en 7 dood; des schrijvers zeug is den tijd nog niet om, wij hebben rede al 14 melke koeijen, benevens 2 lammen, ook zijn er 2 verdronken, welke in het land gebooren zijn, en door ons niet tijdig waargenomen.

28 Eenden eijers kregen wij gister, den 10 hadden wij 5 snees ter markt de prijs was 7 St. De boter gold 37 Gulden schippers markt, de boeren een Gld. en een half er boven; de oude kaas is nog onverkogt als mede de wol, zonder prijs.

Den 20 Maart, het weder is sedert eenigen tijd dor en schraal, verzeld van N. en N.W. wind, ook heeft men soms regen en hagel buijen, gister zondag heeft men gedurende den dag regen gehad; bij den avond godsdienst, wierd er voor en na in choor gezongen. Volgens den tijd ‘s zondags voor Paasschen was het de laatste keer van het jaar; maar onze Leeraar heeft aangekondigd dat hij de Bijbel oefening, bij den avond godsdienst gebruikelijk des maandags agtermiddags dat is den tweeden Paaschdag, zoude sluiten bij welke gelegenheid, in plaats voor de armen, voor de nood lijdende kerken, zal gecollecteerd worden, volgens het thans elders jaarlijks gebruik. Ook wordt er bij inteekening en anders voor de behoeften dezer Grieksche Natie ingezameld, wier

 

Blz. 190

belangen, bij alle Christen naties onder alle mogentheden aangetrokken wordt, wegens de worsteling van dit volk, om het Turksche juk af te worpen, en een eigen volk te worden.

Een zonderling verschijnsel in de wereld, terwijl een onderling verbond onder de vorsten, hen schijnt te rug te houden, tot den bijstand van dit verdrukte volk, beijveren zich deszelfs onderdanen, om aan deze Natie alle mogelijke bestand van allerleijen aard te verleenen, om hen eindelijk van de Turksche heerschappij te doen vrij worden. Dit volk strijd thans volgens openbare berigten met eene ongelooflijke dapperheid tegen hunne verdrukkers, aan welke zij opvolgende, zoo wel ter land als ter zee, ongehoorde slagen toebrengen. Deze buitengewoone dapperheid wekt de aandacht, van alle Christen volken, en spoort hen aan om, zoo veel mogelijk deze Natie door den verleenden bijstand in hunne zaak aan te moedigen.

Het is iets buitengewoons; zoo heugt de schrijver de Amerikaansche oorlog, met het gevolg van derzelver onafhanglijkheids verklaring; zoo streed St. Domingo tegen hunne overheerschers tot dat zij een vrij volk wierden schoon tot heden door de Mogentheden nog niet erkend; zoo strijden nog opvolgende de buitenlandsche in andere werelddeelen overheerschte nationale inwooners, tegen het geweld en de magt van de Europische overheersching. Van tijd tot tijd, hoort men van

 

Blz. 191

de opstanden in alle gestigte Colonien in alle werelddeelen verspreid, en aan verschillende verschillende Europesche magten onderworpen. Der Grieken zaak heeft mij tot deze aanmerkingen aanleiding gegeven anders iets geheel buiten mijn bestek, en daar mede breek ik hier van af.

Den 17 dezer zijn de studenten van Groningen en die ook van Franeker thuis gekomen, uit hoofde van de Paasch vacantie, mijn zoon is te Groningen gebleven nadien hij in het begin van Mei, voor het Provinciaal Kerkbestuur hoopt te candideeren, en daar beter gelegenheid om te studeeren heeft als hier.

Heden zag men de eerste ojevaar op het nest, maar hij was schuw, mogelijk is het een vreemde geweest.

Van de jonge lieden van hier, de looting tot de militie onderworpen, zijn zeven aangeloot, waar van eenige thans nog te klein van perzoon, de meeste geschikt tot den dienst, remplaicanten koopen, tot den prijs van 4 a 500 Gldn.

Den 23 Maart sedert onze voorige O.N.O. wind met droogte en harde wind verzeld van nachtrijpen, behalven heden nacht vorst, dreigt mogelijk tot onstuimig weer wijl het heden volle maan is; zoo dat wij van het begin der nieuwe maan af tot heden, het weder zoo gunstig niet hebben, dan voormaals evenwijl bij wijlen sterke droogte.

Volgens aankondiging van het Grietenie Bestuur

 

Blz. 192

moesten de openbare wegen heden geslegt, de paden en gangenhouten in een goede order,en schouwbaar zijn, ten welken einde, de gerechtigden zich gedurende eenige dagen, daarmede bezig gehouden hebben, ook hebben wij ons deel van den hoogen dijk effen gemaakt met eggen en het spoor gedurende den winter door den post bereden, ingeslegt, met zooden als anderzins, het ganghout van de drie pondemate nabij Wirdum tot ons last, besteed goed gangbaar te maken en de holligheid aan weerskanten van het hout wegens het uittrappen met aarde als anderzins weder aan te vullen. Het een en ander geeft voor de Ingezetenen daar toe gerechtigd, nog al vrij wat bezwaar en kosten, gedurende het zomer halfjaar.

Er is zeer veel spraak geweest, van de hooge dijk een straatweg te maken, gaande van Leeuwarden over het Heerenveen, door geheel Vriesland tot aan Zwol; tot hier toe ziet men daartoe, geen de minste resolvatie, schoon het besluit rede in den verleden jaar bij de Staaten Generaal doorgegaan en door den Koning bekrachtigd is; zoo zeggen althans de algemeene gerugten. Indien dit werk doorgaat, zal onbegrijpelijk werkzaam zijn, moeite en kosten veroorzaken; iets waar van wij ons hier geen denkbeeld konnen geven, dewijl het ons bijna

 

Blz. 193

onmogelijk voorkomt tot stand te brengen, inzonderheid den aanvoer van zand en steen, wegens de groote hoeveelheid daar toe vereischt wordende, inzonderheid de wijl de Dijk over het algemeen min en meer van de vaarwaters verwijderd, de aanvoer der materialen, door wagens en karen moet geschieden.

Ten gevolge van het Dijkslegten, zag ik heden voor de eerste maal, een verdekte wagen met twee paarden bespannen, langs den zelven rijden.

Den 28 Maart heden zuiden wind met vorst, zoo ook gedurende onze voorige, en zeer koud, steeds N.O. ten O. wind. Ten behoeve der noodlijdende kerken volgens onze voorige melding is er gister nademiddag 18½ Gld. gecollecteerd. Een collect ten behoeve der Grieken, heeft men hier tot nog toe niet konnen verstaan.

Onder de morgen Godsdienst van den eersten paaschdag, wierd er eenige stooring verwekt, door eenen R. Sijbrandij, op Barrahuis woonachtig, waar van wij vermeld hebben zie onder anderen pag. … deze is sedert een geruimen tijd, niet wel bij zijn zinnen, althans vertoonde hij op gemelden tijd, vlaagen van Krankzinnigheid, begaf zich uit de Kerk, naar de herberg alwaar hij zich gedurende dien dag en elders ophield, tot dat ‘s avonds een zijner knegten hem met Rijtuig thuis haalde. Wat er van deze man worden zal,

Blz. 194

moet de tijd leeren, met raad en mede werking zijner vrienden, is de verhuring van zijne gebruikte plaats op Barrahuis tot stand gebragt, groot 107 pondem. en verhuurd aan eenen … van Scharnegoutum voor 20 Gulden per pondem. behalven de huizinge en schuur, benevens hekken en dammen enz. op tauxatie te ontvangen, en dadelijk op Mei 1826 bij het aanvaarden te betalen, dat mede eenige duizenden zal bedragen, zoo dat gerekend wordt de pondem. wel ruim tot 23 Gulden zal bedragen, evenwel wordt geacht dat deze plaats niet duur verhuurd is. Gem. Sijbrandij heeft bevoorens een paar aan elkander belende huizen gekogt in de Buren, welke hij ten gevolge dezer verhuring besteed heeft af te breeken en aldaar in plaats een aanzienlijk Burger huizinge te bouwen, en bij de volmaking als dan met de woon te betrekken, zijnde het oogmerk om tot dien tijd bij de boer te huizen.

Heden is van wegen het Bestuur een collect bij de huizen in een besloten Bus gedaan, voor de gewapende magt, dat is voor de verminkten bij den slag van Waterloo, volgens het jaarlijks gebruik. Hier toe wordt doorgaans in ons gewest niet veel ingezameld.

Den 25 l.l. kreeg onze zeug 14 biggen waar onder 2 dooden, wij hebben reeds 8 kalvers en 11 lammers.

 

Blz. 195

Den 1 April heden het weder eenigzins gunstiger schoon nog koud, evenwel zoo niet als het laatst van maart gedurende de drie laatste dagen, was de N.W. harden wind steeds boven, de koude verzeld, van regen, hagel en sneeuwvlagen thans helder zonneschijn de wind Z.W. en in den verleden nacht vorst, zoo als gedurende de voorige nachten, evenwel is de maand maart in deszelfs aart zeer droog geweest, zoo dat het te denken staat dat de Bouwboer, een gunstigen tijd heeft, om de bouwlanden, te beploegen en wijders tot de zomervruchten te bereiden, schoon er niet veel aanmoediging tot den landbouw is wegens de slappe prijs der granen.

De verponding hebben wij bij het sluiten der voorige maand weder ingezameld gehad, en heden verantwoord

De Eenden zijn door de koude en nachtvorsten genoegzaam van de leg, dagelijks krijgen wij maar 8 of 9 eijers, hoewel wij tot de 30 geklommen waren.

Den 4 Maart, sedert het begin dezer maand is het water gunstiger, in zoo verre dat het zoo koud niet is.

Wij melden bevoorens van het inbreken der molenkrijten van de Kerkeplaats te Wirdum veroorzaakt wegens defecten in de pomp door de vaartleggende; zonder te weeten, hoe het daar mede gesteld, alvoorens dezelve droog ware, heeft men 2 dammen in den vaart geslagen en met veel moeite op den 1 dezer dezelve ontbloot gekregen, waar door men bevond, dat dezelve genoegzaam vergaan, en geheel bedorven ware.

 

Blz. 196

allerlei plannen wierden toen beraamd en voorgeslagen, om het profijtelijkste en de minste kosten voor den bruiker en het beste voor de plaats, te zoeken, om nl. de beide molens te verwisselen, dewijl de kleine aan de overkant van de vaart stond, en deze de grootste uit gestrektheid van pondem. om te malen hadde, terwijl aan deze kant van de vaart maar ongeveer 40 pondematen waren, dit zoude de kleine konnen bemalen, terwijl de groote molen over de vaart geplaatst, de overkant konde bemalen, en dezer wijze konde de pomp door de vaart weggelaten worden. Met overleg van deskundigen en onderlinge raadpleging van de Kerkvoogden en den bruiker, wierd geoordeeld, dat de Molens door onderdom niet in staat waren, om te konnen verbrengen, en daarom alles in denzelfden te laten, een nieuwe genoegzaame ruime en sterke pomp door de vaart te leggen, de groote molen voor meerder vergrooting vatbaar, eerlang in staat te stellen de geheele krijte te bemalen, en de kleine molen als dan weg te ruimen, en daar maar een molen te hebben, hier toe besloten is de pomp dadelijk op den 3 April besteld te maken met alle derzelver annexen voor de Som van 226 Gld. moetende bij piene van 2 Gld. boete daags, binnen den tijd van 14 dagen gelegd en in order zijn, waar van de aan-

 

Blz. 197

nemer is geworden Pieter Geerts Mr. Timmerman te Rauwerd welke bevoorens een bestek van de pomp had gemaakt, en hoe die gelegd moest worden.

Den 9 April, mijn zwager van Deerzum, bragt hedenmorgen te Wirdum in de buren, juist voor kerktijd, berigt dat zijne vrouw onze dochter voorspoedig bevallen ware van twee dochters; ik sprak hem eerst uit de kerk komende, en wij verblijden ons dat alles wel ware.

Even op dien tijd kwam ons kleine knegt door mijne vrouw gezonden te paarde, en berigte mij dat ik dadelijk moest thuis komen, dewijl een koe, welke voor ik weg ging toebereidzelen om te kalven maakte, geen voortgang maakte, en onze arbeider, welke in plaats van de groote knegt, die zijne ouders bezogte, het werk deede, geloofde, dat het kalf verkeerd lag, ik liet de brenger van dit berigt, dadelijk te paard vertrekken, om Doekle Sjoerds Andringa een boer, en tevens een onzer buren, evenwel een kreupel en zwak man, welke sedert jaren zich bij dergelijke gevallen liet gebruiken, om te helpen, te verzoeken om de behulpzame hand te bieden, waar toe ik groote hoop hadde, dewijl hij niet in de Kerk ware: en ziet eenigen tijd daar na kwam de kleine knegt in de buren terug met berigt dat Doekle sedert hedenmorgen 4 uur, bij een zijner buren, om een kalf van de koe af te vierendeelen zeer vermoeid ware; dat hij voor 2 uur niet konde komen, ik nam toe mijn zwager en twee ander deskundigen uit het gebuurte mede. Deze onderzogten op de plaats komende, dadelijk het beest en

 

Blz. 198

bevonden, dat de verlossing allermoeijelijkst zoude worden dewijl het kalf met het agterste voor niet alleen, maar met de beenen diep gekromd onder het kalf niet te bereiken ware; alle pogingen waren vruchteloos, men konde maar even de hak van het kalf reiken; onder dit moedeloos werken kwam Doekle verzeld van een ander deskundige Buur, men liet hem dadelijk het beest over.

Deze werkte op eene andere wijs, na ongelooflijke moeite, konde men het been vatten, maar niet uitbrengen, wijders een haak ingebragt hebbende om door de haksenuw te brengen wilde dit ook niet vlotten; eindelijk bragt men een tau om het been, hier door gelukte het met kragt het been uit te brengen, en eindelijk daar mede het kalf van de koe te trekken, ongeveer drie uur ‘s nademiddags, een ieder was toen zeer vermoeid, en de bloote baatjes over het lijf doornat van zweet; het kalf was dood, dit spreekt vanzelven, en het beest onuitsprekelijk vermoeid en afgemat. – Het wierd met zuip inwendig uitgedept met een doek. het was ongemeene ruim, maar men zei dat een band om het leg lag, dat anders geen nadeel zoude gedaan hebben, als het kalf goed gelegen hadde. Als het beest het leven zal houden, moet de tijd leeren, men is daar toe niet zonder hoop.

Het was dezen dag een warme dag, en op den avond een donderige lucht, verzeld van Blixem en weerligt maar om den harden wind en verwijderd, hoorde men geen donder.

 

[Ongenummerde bladzijde]

Ook op den 9 dezer, op heden is de eerste onzer Ojevaars te rug gekomen, hij was dadelijk te huis, onderscheiden van de voorige die hier geweest zijn, ten bewijze dat het de regte is.

Men zegt de Mennoniete Dos. Franken, te Warga onder de preek misselijk wierd, en terstond gestorven dood naar huis gedragen is.

Den 16 dezer, tot hier toe is het weder afwisselende met harden wind en regen, steeds koud, zoo dat het vee, met het mooije weder in het land gelaten, lijdt, vooral op den 10 en 11 bevoorens. Het gras is desniettegenstaande voordeelig, de landen daarom groen, zoo dat het buiten aan voedsel voor het vee niet ontbreekt. De vruchtboomen beloven ook uitmuntend. De tuinvruchten beginnen ook boven te komen, zoo als boonen, orten, salaad, radijzen enz.

Den 18 April is het wijfje Ojevaar, ook weder thuis gekomen; als eene bijzonderheid, kan ik hierover nog aanmerken, dat het schijnt dat de eerste den tijd van de komst van den tweeden weet: want tegen den tijd dezer komst, verlaat zij naauwelijks het nest, kijkt steeds naar het oosten, zoo was het den 13 ‘s morgens, en wij merkten toen onder elkanderen aan, dat het wijfje op dien dag komen zoude, zoo als ook gebeurde; zij verwijderde zich voor eenige tijd tot heden, deze opmerking ontleenden wij van voorige jaren, bij derzelver komst; onverschillig hoe veel dagen veel of weinige de laatste ook weg blijft, het mantje Ojevaar schijnt den juisten tijd, van het wijfje komst

 

[Ongenummerde bladzijde]

te weeten, en daarom te meer opmerkelijker nadien het wijfje doorgaans later komt, een of meer dagen, ja somtijds een week ook wel eens 14 dagen.

De prijs der boter, daalt eenigszins, gister 31 Gld. schippersmarkt, de boeren krijgen doorgaans 1, 2 Glds. en meer extra boven over het algemeen is de boter, gedurende den winter en het voorjaar duur, zij is boven de 40 Gulden geweest. Wij melken thans meer dan 10 emmers melk, zoo dat die genen welke de koeijen vroeg melk hadden, een uitmuntend gemaak hebben gehad. In dezen omtrek of zoo als men doorgaans zegt in de Koemelkers hoek, dat is van Leeuwarden tot Sneek, kalven de koeijen doorgaans vroeger dan in andere oorden van Vriesland. De reden hier van zijn dat het hooi in dit oord kragtiger en de beesten daarom minder kostbaarder onderhouden konnen worden, dan wel in de anderen oorden van Vriesland; om een beest gekalft hebbende, daar wel te onderhouden, ten einde het zelve staat te houden en er een goed gemaak van te hebben, moet men veel kosten tot bijvoeder doen, koeken, meel als anderzins, daarom laat men de koeijen laat kalven, dat is tegen Mei een, twee, drie of vier weeken er voor, zij konnen in zoodanig geval in het land gelaten worden eer zij geheel afgemolken zijn. In onzen omtrek is het daarmede anders, de meeste boeren besteden weinig kosten tot bijvoeder, althans ons hooi is zoo krachtig, dat wij de beesten wel in staat houden, niet tegenstaande de meeste vroeg kalfden en sedert dien tijd nog altoos veel melk geven zonder eenig de minste bijvoeder, Ons hooi is buiten dien, zeer kragtig en

 

[Ongenummerde bladzijde]

wij hebben doorgaans overvloed, zoo dat de beesten altoos verzadigd worden, ‘s morgens en ‘s avonds, wij houden sedert jaren altoos hooi over meer en min. Ik verkoop nimmer hooi, en maai zoo vroeg als mogelijk, en als zulk hooi welgewonnen wordt, is het niet te berekenen hoe kragtig en voedzaam het zij; als het mogelijk zij en er eenige gewas is, laat ik in de 3 weeken na mei maaijen en daar wordt mede aangehouden tot dat de mieden eraf zijn, 40, 50 pondematen mieden meer en min, is meestijds het werk van twee maaijers, om te maaijen, ik heb voor dit jaar drie maaijers bedongen, zij konnen naar mijn bestek niet te spoedig voortvaren. Onze landen zijn doorgaans ook voorlijk; want ik houd de mieden volstrekt leeg, en laat die niet met jong vee of schapen afweiden, zoo als wel anderen doen.

Den 7 dag bevoorens bezogten ons eenen Douwe Visser en Sake Wijgaarda waar van de eerst Luitenant en hoofdschrijver op het Comptoir van de Militaire Administratie te Groningen gevestigd, en de laatste Smid onder de Curassier te Deventer, beide Wirdumers, de ouders van Wijgaarda zijn nog in leven en worden door de Diakonie van Wirdum gealimenteerd; de ouders van Visser zijn te Wirdum overleden, waar van de moeder 1813 of 1814 en insgelijks door de Diakonie aldaar gealimenteerd. Deze Visser maakte tijdens het onderwijs van den schrijver groote vordering in de Lees, Schrijf en Rekenkonst, maar in bekrompene omstandigheden wierd hij als jonge te Wirdum bij het Timmeren gedaan, schoon van een zedig bestaan, betoonde hij niet veel lust tot dit ambacht.

 

Blz. 198 [nummering wijkt af]

De moeder een zeer godsdienstig mensch, bekommerde zich niet weinig, zijnent wege om dezen haren geliefden zoon tot een bestaan te helpen, en voor de ondeugd te behoeden. Evenwel men moest met hem van dit beroep afstand doen, hij had er geen lust toe; hij wierd toen als winkelknegt en boekhouder bij een koopman te Leeuwarden besteed; dit werk was ook niet naar zijn hoofd, schoon hij gedurende het leven zijner moeder zich daar toe verbond; maar na haar dood, nam hij dienst onder de Militie. Hij wierd toen door de Wirdumers als een ligtzinnig jongeling aangezien, die het nergens harden kon, en daar door weldra vergeeten, als soldaat wierd hij weldra door zijne superieuren opgemerkt, hij beklom spoedig den rang van Sergeant, te Groningen in Guarnisoen zijnde, hoorde men hier met genoegen zijne bevordering, zijn deugdzaam en godsdienstig gedrag. Om dat hij een fikse hand schreef klom hij weldra tot schrijver op het Comptoir der Militaire Administratie te Groningen gevestigd, behoudens den rang van Militair, evenwel vrijgesteld van den dienst; dit gaf hem een fatzoenlijk bestaan, ook wierd hij in dezen dienst zoodanig onderscheiden, dat het onzen Koning behaagde hem in het voorgaande jaar, den rang van Leutenant te doen beklimmen, in welken rang bevestigd, behoudens den post der Administratie te zamen thans een traktament genietende van 950 Gulden. Met zijn Collonel als Adjudant Dienstzaken te Leeuwarden te verrigten

 

Blz. 199

hebbende, deed hij tusschen beiden, een uitstapje naar Wirdum de plaats waar hij gebooren en getogen is, en bezogte zoo als gemeld is, zijne goede vrienden en bekenden, ‘s nachts bij Dos. v. d  Zwaag gelogeert hebbende. Een ieder was zeer met hem ingenomen, niet tegenstaande Officier zijnde was hij bij allen zonder onderscheid aangenaam, wegens zijn bescheiden en zedig voorkomen. Hij is reeds getrouwd en heeft twee kindertjes. Dezen rang is hem dies te aangenamer, dewijl het hem in geval van overlijden het bestaan van zijne vrouw en kinderen verzekerd, bij wege van pensioen of Officiers wed. en kinder gelden.

Mijn zoon heeft gedurende zijne studien te Groningen met hem zeer veel vriendschap genoten, waarin de jonge Heer v.d. Zwaag, bij zijne komst te Groningen ook ingewikkeld is, en thans nog als Wirdumers te zamen dezen vriendschaps band, onderling nog sterker aangeknoopt wordt. – Hij was in 10 Jaren niet te Wirdum geweest, en heeft mij belooft in de aanstaande zomer, wanneer hij waarschijnlijk wegens den dienst, weder een reis naar Leeuwarden zal moeten doen, een nacht bij mij te logeeren. Wijgaarda, welke mede tot een goed bestaan geraakt is, is van den dienst vrijgesteld uit hoofde zijner werkzaamheden, waar toe hij zich gedurende zijn leven verbonden heeft, schijnt zeer goed dezen dienst waar te nemen, althans hoort men niets tot zijn nadeel wegens de zedelijkheid, hij is tevens getrouwd en zeer fatsoenlijk burgerlijk gekleed; maar hij was bij de ingezetenen zoo aan-

 

Blz. 200
genaam niet als Visser, uit hoofde zijner in het oog loopende pligtplegingen en complimenten, na der boeren zin, zijn stand niet passende, en daar om zeer aanstotelijk, hoewel niemand hem, zijner goede mening en gemeenzaamheid kon ontzeggen. Het zijn beide jongelieden tusschen de 20 en 30 jaren oud.

Den 24 April, wij melden bevoorens, dat Pieter Geerts van Rauwerd, volgens besluit der Kerkvoogden den 2 dezer verzogt is op den 3 alhier te compareren om met denzelven over de belangen der Molens en Pomp door de vaart te raadplegen, aan denzelven, op den 3 April besteed is een nieuwe pomp te maken om binnen 14 dagen klaar te zijn. Ingevolge deze aanneming was de pomp reeds den 14 gelegd en alles in order, dus 3 dagen voor den gestelden termijn, en verkreeg de aannemer de premie van 2 gulden, ‘s daags voor den tijd. Den 17 wierden de dammen in de vaart weggeruimd, en de scheepvaart weder open, welke ongeveer 5 weeken gesloten is geweest, tot nadeel der schippers alhier, evenwel is deze inbreeking en weder herstelling van de pomp in een geschikt jaargetijde geweest zoo dat de Kerkeplaats hierdoor geen het minste nadeel geleden heeft.

Toen het wijfje ojevaar op den 18 terugkwam, paarden zij duidelijk en legde van het oogenblik eijers, zoo als ons voorkomt broed zij thans. Het scheen dat het op den 13 tot de voortteeling nog te vroeg ware, althans na zich te zamen eenigen tijd op het nest opgehouden te hebben, verwijderde zich tot der 18 dezer.

Wij melden pag. 193 van onzen Buurman R. Sijbrandij, deze heeft onder bestuur zijner broeder in den verleden week

 

Blz. 201

Boelgoed gehad. Hij hadde een uitmuntend beslag beesten hetwelk tezamen reeuw en beslag alleen het hooi daaronder begrepen zonder meer 5400 gulden heeft opgebragt, de tweede dag van ‘t boelgoed zijn eenige huisgeraden, oud hout en rommelerij verkogt voor 600 Gulden, dus heeft dit boelgoed bij de 6000 Gulden opgebragt. Overvloedige huismeubels tot een fatsoenlijke huishouding behooren. De voor zich zelven, daar te boven, behouden; aanzienlijke linnen wollens, vrouwenklederen enz. bevoorens van tijd tot tijd, aan particulieren verkogt hebbende; dus kan men opmaken, dat dit een alleraanzienlijkste inboel geweest is. De man is thans nog in een bedroevende staat zijner zinnen.

In den loop van dezen maand zijn er nog twee aanzienlijke boereboelgoeden geweest, waar van de eerste Hendrik Andles Palsma, die zijn schoonvader des voorigen jaars verloren, deszelfs in eigendom aanzienlijke gebruikte plaats te Beetgum thans met zijne vrouw en kinderen betrokken heeft, latende de plaats door hem verlaten in eigendom van zijn vader A.H. Palsma, aan zijnen broeder Jakob A. Palsma, om te gebruiken. Het tweede boelgoed was van eene wed. Froukje Boonstra, woonende op eene plaats bij de buren de Poort genaamt, welke aan deszelfs zoon Wijbren Boonstra is verhuurd geworden door den Heer Schwartzenberg. Deze gem. 3 boelgoeden, hebben te zamen een aanzienlijke som opgebragt, daar door ook wijl het vee zeer duur is.

 

Blz. 202

Den 9 Mei. Niet tegenstaande, aanhoudende noord en noordweste winden, nachtvorsten en koude, heeft het heden nadenmiddag sterk geregend, verzeld van hevige donder. Gister dreigde reeds een onweer; maar werd door de noordewind verzwolgen.

Sommige boeren in dezen omtrek, hebben het melkvee reeds buiten; maar bij de meesten staanze nog op stal. De landen zijn door de koude over het algemeen schrok en schraal, hoewel in het begin der voorige maand, de landen een uitmuntend gewas beloofden, waar door de beesten zeer duur verkogt wierden, doch door invallende koude zijnze eenigzins in prijs gedaald, het welk Stienzer markt, in het laatst der voorige maand gehouden, merkbaar wierd; de markt was opgepropt vol vee, tot een ieders verwondering, wijl gedurende het voorjaar, vele beesten opgekogt en reeds vervoerd waren; de schrijver hadde vier vare koeijen ter markt gebragt om te verkoopen en verkogtze aldaar 5 Gulden minder, als zij te huis gelden konden, waar van 3 voor 85 gulden het stuk en een voor 50 gulden. Over het algemeen moet men evenwel zeggen, dat de beesten, hoewel in prijs eenigzins gedaald nog duur verkogt worden. De boter is in de voorgaande week te Leeuwarden voor 19 Gulden verkogt, voorwaar een merkelijke daaling, voor eenige weeken is ze de helft duurder verkogt, van de wol hoort men geen vasten prijs, de oude kaas, waar van de meeste kaaskoopers, nog aanzienlijke hoeveelheden bezitten, blijft onverkogt, door de daling der prijs.

In het laatst der voorige week zijn in dezen omtrek

 

Blz. 203

kooplieden geweest, om rood bonte kalve koeijen, benevens eenige dito bullen te koopen, omze naar Rusland te vervoeren.

Den 17 Mei, het weder als vooren, steeds Noord en Noordweste winden, als eene zeldzaamheid mag dit wel aangemerkt worden; want sedert de voorige maand en bevoorens, is de wind zelden, en dan maar voor een kort oogenblik van streek veranderd, aangename en zoele lentedagen heeft men volstrekt niet gehad. Men kan het voorjaar, des niettemin, alle vruchtbaarheid ontzeggen; de beste landen beloven een goed hooigewas, het plantsoen en onder dezen de vruchtboomen, staan voordeelig en beloven overvloedige vruchten.

Den 10 Mei bevoorens, heeft mijn zoon voor het Prov. Kerkbestuur, zijn examen gedaan, en is toen als Candidaat opgenomen, waar door hij zijn Academische loopbaan te Groningen heeft geeindigd, waarnaar hij eerlang nog eens staat te vertrekken, om zijne zaken aftedoen, afscheid te nemen en als dan om zoo te zeggen, met zak en pak herwaarts te keeren.

Wij hebben ons melkvee den 12 dezer in het land gelaten, enkelden vroeger, maar de meeste later.

Den 23 Mei, tot heden zonder eenige verandering Noord Noordooste winden. In den vroegen morgen regen, waardoor wij in de noodzakelijkheid waren om mijn zoon met de wagen naar Leeuwarden te brengen,

 

Blz. 204

dewijl hij heden weder naar Groningen zoude reizen, om zijne zaken aldaar in order te brengen.

Den 21 l.l. heeft hij op aandrang van Dos. Lam, te Nijega gepredikt, mijn zwager van Deerzum, heeft zich wel willen belasten om deze verre allermoeijelijkste reis met de Chais met hem te doen. Hij hadde bevoorens daar toe aan Lam nog te Groningen zijnde, zijn woord gegeven, schoon deze plaats, welke vacant is, hem geenzins tot een doel strekte om daar beroepen te worden, wilde hij zich evenwel om zijn gegeven woord, daar van niet onttrekken.

Den 29 Mei, het weder is sedert den 26 l.l. verandert in een donderige lucht met buijen en zoel, het is buitengewoon vruchtbaar, de hooi en graslanden staan zeer schoon, steeds afwissende zuide winden. Den gemelden 26 is mijn zoon tot Predikant te Achlum en Hitzum beroepen met eenparigheid van stemmen, den 27 is hier een Commissie met de beroepbrief geweest; maar hij was te Groningen, zoo als bevoorens gemeld is, dit speet haar zeer, zij wilde hem zoo gaarne gehoort en gezien hebben; of hij dit beroep aanneemen zal, moet de tijd leeren, het Traktament is 700 Gld., benevens vrij Pastorie tuin en hof, welke laatste 100 Gld. huur zoude waardig zijn.

 

Blz. 205

Den 7 Junij. Na eenige dagen een warme lucht gehad te hebben, is het weder als te vooren, verzeld van koude noordewinden, evenwel heeft de warmte de vruchten en weid en hooilanden, zeer doen wassen. Ook is daar door, de ringrups menigvuldig ten voorschijn gekomen, waar van men overal in dezen omtrek hoort; dezulke, welke zich daar niet veel aan gelegen hebben laten leggen, en de ringen, waar van de boomen in menige voorzien waren, niet tijdig zoo veel mogelijk uitgedaan hadden, zullen de nadeelige gevolgen daar van ondervinden; want deze rupsen verspreiden zich zeer spoedig na dat zij door de warmte uitgebroed zijn, en schoon het in den eersten opslag schijnt, dat zij weinig nadeel toebrengen, zijn evenwel de takken, waar langs zij zich altoos voor of achterwaarts bij troepen, begeven, zonder nimmer tot het voorige pad weder te keeren, vervolgens gedurende het jaar van het aangename groen en vruchtbaarheid beroofd. Dagelijks verschaft mij dit zeer veel oplettenheid; want telkens ontdek ik weder nieuwe troepen, schoon ik den voorigen dag alles gemeend had, gezuiverd te hebben, en zoo dra ik weder een nieuwe gebroed ontdek, laat ik geen moeite ombeproefd, om de ring

 

Blz. 206

waar uit zij zijn ten voorschijn gekomen, op te spooren en weg te neemen; dewijl zij tweemaal ten minsten vroeg en spade uitkomen.

Zoo veel mogelijk laat ik geen een rups levendig; want deze tot zijne rijpheid gekomen, ondergaat al spoedig deszelfs gedaante, en wordt, onder de boeren bekend onder den naam van melkslabber, van een vaale kleur kort en gedrongen, na zijne gedaanteverandering veel in de sponningen der cousijns gevonden, alwaar zij zich doorgaans zet terstond bij het uitkomen van haar nieuw aanwezen, rede bevrucht zijnde, na dat zij zich reeds van een vloeibaar stof aan en om een nieuwe takje meest van een appelboom, heeft ontdaan, in de gedaante van een ring, en dit heeft zich zoo dra niet gezet of wordt een harde zelfstandigheid, met ontelbare celletjes voorzien, alwaar op een volgend voorjaar, weder een nieuw gebroed rupsen ten voorschijn komen, in het laatst van Julij is deze gedaanteverandering der rupsen reeds gebeurt en de vrucht tot een volgend jaar weder gezet.

Ik ben verzekert dat dit gestelde, zeker en vast staat, en daarom bevlijtige ik mij zoo zeer, om zoo mogelijk geen een rups over te laten, het welk door de menigvuldige aantallen evenwel niet kan geschieden, zoo ook lijden de grootheid der boomen dikwijls de allernaauwkeurigste waarnemingen niet.

 

Blz. 207
Den 5 Julij. Sedert de vorige aanteekening, is de wind steeds aan het Noorden, verzeld van hevige droogte, het heeft in al dien tijd maar eens of tweemaal van eenig aanbelang geregend, voor al op den 1 dezer maand ‘s avonds verzeld van hevige donder en Blixem, doch was van korten duur; en was dieswegen van geen merkelijke vervrissching op het aardrijk, wegens de daaropvolgende droogte, en heete lucht. Selden heeft men bevoorens voor en na zulk een hevige warmte bij aanhoudenheid gehad, althans heugt het den schrijver niet.

De hooijing neemt een snellen voortgang, veele landen, hoe schoon ook beloofden, heeft den groei, wegens de droogte niet aan de verwachting beantwoord, en zijn daarom van ligt gewas voorzien, waar door het thans niet in onbruik is, dat zulk hooi, ‘s anderen daags zonder keeren en tiezen gezweeld – over het algemeen is het na dat het gras gemaaid wordt, van stonden aan kurkdroog wegens de hitte en het drooge aardrijk.

Den 6 Junij der voorige maand zijn wij moet 3 maaijers begonnen te maaijen, het mad voor 32 St.

 

Blz. 208

Dezen gantschen tijd door, rijpte het gemaaide zonder voorbeeld, waar door men onverlet konde zweelen en hooijen zoo dat wij van 58 pondematen, het hooi in kragt gewonnen op den 3 Julij reeds in de schuur hadden gerekend tot 150 Rooken klein en groot, door elkanderen, daar te boven hadden wij S.C. 6, 7 koeseten oud hooi in de schuur zitten; mijn Buurman A.H. Palsma, heeft den laatsten der voorige maand het hooi binnen gekregen.

Wij hebben dus het geluk gehad, al ons hooi in de volle kragt te oogsten zonder regen zonder bederf zonder vergroeid te zijn. Mijn zwager te Deerzum hadde juist 8 dagen voor ons het hooi binnen.

Volgens gebruik ben ik weder vroeg begonnen te maaijen, waar door wij weder van kragtig hooi zijn voorzien.

Doch zoo is het geval over algemeen in dezen omtrek niet, veelen zitten nog midden in den onleegtijd, al hoe uitmuntend het weert, konnen zij evenwel niet met dien spoed als zij wel wenschten voortvaren, zij zitten de maaijers op de hakken, welke om de groote droogte en hitte, niet voortvaren kunnen, hier komt nog bij dat het gras geschoten, hard in de steel, en het zaad gerijpt en afvalt, dus verwassen en gemeen hooi oogsten, het welk de kragtigste vogten door de droogte

 

Blz. 209

en langdurige staan op de wortel, verlooren heeft, en nog dies te meer, wijl de groei door de warmte spoediger voortgang heeft gehad dan wel anders, en daar door gerekend kan worden, dies te ouder en verwassener te zijn.

Door de gemelde langdurige droogte, is het hooi niet zoo overvloedig over het algemeen, als men zich wel had beloofd, echter valt het in dezen omtrek niet af, schoon er niet veel verkogt wordt is de prijs voor de weide min of meer 10 Gulden, n.l. van de beste zoort.

De weide voor het vee is over het algemeen zeer schaars, vooral de zulke welke te veel hooiland aangelegd hadden, waar onder ook de schrijver doch dezulke welke een of meer stukjes miede zonder te maaijen aan de beesten ten beste gegeven hebben, staan er goed mede, en lijden daar door weinig verlies in de melk, daar de andere dagelijks vermindering in de melk genieten.

De prijs der boter was sedert mei 20 tot 24 Gld. en de kaas 10 Gld. middelprijs, thans den 4 dezer marktdag te Sneek, was de prijs der boter 29 Gld. en de kaas 16½ Gld.

 

Blz. 210

Den 8 Julij. Heden het vergelijkend Examen van Schoolmeesters te Wanswerd, dewijl mijn broeder L.W. Hellema, sedert 1792 tevens schoolwijzer aldaar, volgens Kon. Besluit een keus moeste doen, of den post van Ontvanger der Belastingen, of die van onderwijzer wilde verlaten, besloot hij tot het laatste, waardoor de onderwijzers post vacant was verklaard, en om die van het Gouvernement weder te vervullen, had thans het examen van de niet minder als 15 sollicitanten plaats. En nadien de schrijver niet alleen in betrekking tot zijn broeder en familie aldaar stond, maar ook om dat hij er geboren en getogen was, en om dat hij dien post sedert 1781 tot 1792, wanneer hij hier te Wirdum beroepen wierd, aldaar ook waargenomen hadde, en dies te meer nog, om dat deze school om zoo te zeggen een familie school ware, zijnde eerst waargenomen door een Mr. Idzerda en opgevolgd door des schrijvers vader, W.D. Hellema, zwager van Mr. Idzerda, welke naar Huizum beroepen is, was aan deszelfs zuster getrouwd, dus oom van den schrijver, de vader aldaar overleden is door den schrijver opgevolgd in deszelfs 16de jaar, en naar Wirdum beroepen is door gemeld zijn broeder tevens in zijn 16de jaar opgevolgd en tot hier toe waargenomen, welke school dan alzoo tusschen de 70 en 80 jaren, door naaste bloedverwanten bij opvolging is waargenomen; heeft hij zich niet willen omtrekken deze plechtigheid en dit vergelijkend onderzoek bij te woonen; waartoe hij van wegen het Bestuur en de Commissie in alle deelen ook is toegelaten geworden.

Gedurende een gedeelte van dit Examen, ontstond er een ontzettend onweder verzeld van overvloedigen regen, welk onweder zeer uitgebreid ook alhier heeft plaats gehad, waar door het dorstend aard-

Blz. 211

rijk ongemeen verkwikt is geworden, en zoo veel te meer dewijl het gedurende van den vroegen morgen tot den middag van den 10 dezer ongewoon tevens heeft geregend verzeld van donder en Blixem, waar door men thans rekend dat de vogt tot aan den wortel geraakt is, en uitzigt geeft, van groei en wasdom.

Heden den 12 Julij, dezen dag bestemd zijnde, van volgens gebruik der voorgaande jaren, met den angel te visschen, wierd mij gister avond afgezegd, en tot nader gelegenheid uitgesteld, de reden hier van was eene op heden plaats zullende hebben begravenis, van eenen Jan van der Wal, Boer op Tjaard, welke sedert eenigen tijd reeds niet wel was, maar evenwel zijn dagelijksche bezigheden waarnam; niet tegenstaande de herhaalde waarschuwingen van onzen Chirurgijn, bevond hij zich steeds aan de hooijing bezig, zoo was hij onder anderen op den 8 dezer een zeer heeten en warmen dag, mede bezig aan het zweelen, en werkte sedert 3 dagen meer buitengewoon; maar het was ook op dezen dag, dat zijne krachten bezweeken, en in onmagt viel, tot dat hij na weinige uren den geest gaf. Wordende zijn lijk heden, om het bederf, veroorzaakt door het warm weder en donderige lucht ter aarden besteld.

 

Blz. 212

Ik melde pag. 206 dat de ringrups in het laatst van Julij deszelfs gedaante verandering had ondergaan en de ringen tot een volgende jaar gezet; kan ik tot nog meerder zekerheid melden, dat ik heden den 12 Julij rede twee nieuwe ringen gevonden heb, waar van een aan een nieuw geschoten takje, en de andere om een steel van een blad van een appelboom; mogelijk zijn ze in het begin dezer maand of in het laatst der voorige maand gezet geweest, althans de zelfstandigheid van de ringen was zeer verhard! Ik twijffele niet of het jaar van 1827 zal een overvloed van ringrupsen opleveren, ten ware de natuur tegen den tijd van uitkomen, door tegenstrijdig weder of andere oorzaken zich daar tegen kwame te verzetten; anders mogen de liefhebbers van vruchtboomen zich van nu aan er wel op toeleggen, om de ringen zoo veel mogelijk weg te nemen.

Den 17 Julij. Den 15 ‘s nademiddags veel regen, verzeld van een of twee niet zware donderslagen; evenwel hoorde men ‘s avonds dat eenige huizinge daar door getroffen en afgebrand ware, te Bozum staande en behoorende aan eenen Pieter Wiebes zoo als men naderhand hoorde. Dus al weder een

 

Blz. 213

percheel bij onzen Brand Waarborg Societeit ingeschreven voor bijkans 7000 Gld., mobilia en boere gereedschappen daar onder, hoeveel echter de brandschade zal zijn moet de tijd leeren, dewijl er nog geen officiele berigten daar van konnen ingekomen zijn, de schuur doch de voorhuizinge is staande gebleven, waren zeer fraai, en dus een aanzienlijk gebouw, de bijzonderheden hier na.

Heden Leeuwarder Kermis en zweepverrijders dag, een menigte rijtuigen passeeren hier voor bij, maar het is al wat modderig, dewijl het gister nademiddag ook sterk heeft geregend. De landen beginnen thans al een beter aanzien te krijgen, en men hoopt bij goed weer eerlang van goed gras voorzien te zullen zijn.

Den 19 Julij, heden heeft onze voor genomene visscherij voortgang gehad, mijn zoon bedankte, en in derzelver plaats is geweest Mr. de Haan onderwijzer te Wirdum en J. Vlaskamp student; het weder was matig en stevige wind, doch niet tegenstaande, wierd de vangst op ongeveer 30 lb begroot, onder dezen waren een aantal schoone baarzen waar van een bijna 1½ lb of ruim 6 oncen. Deze visscherij had op de gewoonen wijze met den angel plaats, en was voor de nieuwe compagjons mede zeer vermakelijk, schoon wij thans 5 man sterk waren, was dit getal te veel, wij hadden te weinig ruimte in het jagt, om 10 angels te regeeren, 4 man sterk volgens gewoonte, is juist van pas.

 

Blz. 214

Wij waren heden tevens bij mijn zwager te Deerzum in familie verzogt; maar ik heb mij om dit aangename feestvan de jaarlijksche visscherij te moeten onttrekken, de familie was aldaar tegenwoordig geweest.

Den 22 Julij. Het weder is sedert onze voorige uitmuntend aangenaam en tevens groeizaam, met afwisselende zagte regen, heden broeijig met donder en dreigtveel regen; des niet tegenstaande hebben wij sedert dingsdag tot nu toe opvolgende konnen mest rijden, ik had een groote ruigscherne met modder en zooden opgevuld, thans blijft er nog voor een dag, dat is voor maandag zitten, dewijl het morgen zondag is.

Gister waren er een groote menigte menschen in de Stad ter Kermis, ontelbare rijtuigen, zoo hier door gepasseerd als van elders gekomen.

De brandschade bevoorens gemeld, is getauxeerd op 2797 Gulden, en bij vergadering van Gecommitteerden besloten 1 per Cent van 1000 over de ingeschrevene waarde der deelnemers in de Brandwaarborg Societeit om te slaan, zullende deze repartitie toereikende zijn, om de voors. schade goed te doen. Ook zijn ter dezer vergadering eene menigte Acten van deelneeming geteekend, en wijders het tarif voor een volgend jaar gemaakt van vee, hooi, granen enz.

Blz. 215

Den 24 Julij. Nadien de voors. visscherij zoo wel geslaagd ware, wierde men te rade weder te visschen en de dag van heden daar toe bepaald; niet tegenstaande het bevoorens buitengewoon geregend hadde, greppels en leegten stonden vol water, en buiten in de vaarten, gragten enz. was het wel een handbreed gewassen, niet tegenstaande bleef het zoel en heet, het welk ons tot de visscherij had doen besluiten; op heden was het droog en Noordewind. Wij vingen als te vooren zeer schoone Baars en naar onze tauxatie wel 30 lb. Mr. de Haan is in de plaats van mijn zoon.

Den 14 Sept. Dog ook op voors. dag staande de visscherij wierd de schrijver ziek, en was naauwelijks in staat ‘s avonds bij de thuis komst, naar zijn huis te gaan. Deze ziekte was van een langdurigen en gedurende vier weeken van een bedenkelijken aard, evenwel de crisis was er en neigde tot beterschap, door zwakte en langzame aanwinst tot herstelling, heeft het mij eerst verleden Zondag mogen gelukken in de Kerk te zijn, en het H. Avondmaal mede te genieten, thans ben ik nog niet in staat naar Wirdum te gaan, der wijze, dat ik mij om iets te doen zeer machteloos gevoel. Er is evenwel hoop dat de krachten van dag tot dag zullen toeneemen.

Gedurende lieten mijne vrienden bekenden, naaste bloedverwanten en kinderen niet na mij te bezoeken en naar mijn toestand te verneemen, mij op te passen te bewaken en te bezorgen, zoo wel bij nacht als dag, gedurende het hevigste mijner ziekte heeft mijn zoon thans Dos. van Achlum enz. mijn bed niet verlaten, en met de uitterste zorg mij bediend.

 

Blz. 216

Ik heb mijne ziekte breedvoerig beschreven, om tot een meer akelijker tafereel over te gaan; namelijk van den aanvang mijner onpasselijkheid tot hiertoe zijn een groote menigte van menschen in bijna geheel Vriesland bij opvolging ziek geworden, zoo dat er geen huisgezin bestaat of er zijn een of meer, ja geheele huisgezinnen of reeds aan de beter hand of ziek.

Doctors en Chirurgijns, hebben bijna geen rust om de zieken te bedienen, zeer veel gebeurd het, dat of wegens de uitgebreidheid der plaatzen, of wegens de menigvuldigheid der onpasselijken, veelen zonder hulp en bijstand met hunne ongesteldheid moeten worstelen, en zoo sterven. Dikwijls gebeurd het ook dat de medicijnsters zelf onpasselijk en ziek zijn, waar door de bijstand van elders moet komen, en de bediening van medicijnen nog zeldzamer wordt. Ten platten lande is het uittertst erg, in de steden en vooral in de hoofdstad zijn de zieken schaarser en de Doctoren aldaar in de gelegentheid, om de zieken ten platten lande te bedienen, wanneer die tot bijstand van zieke chirurgijns of doctoren geroepen worden. Er zijn bijna geen gezonde handen genoeg om de bedrijven en voornamentlijk de Boerderijen behoorlijk waar te nemen. Die geene, welke om de mindere zieken, iemand van zijn volk knecht of meid missen kan, zend andere

 

Blz. 217

te hulpe, en verleend zoo veel mogelijk bijstand. Mijne getrouwde kinderen, zoo wel te Deerzum als te Wirdum, die mij zoo getrouw bezogten en zoo veel mogelijk bedienden, zijn opvolgende ziek geworden, zoo wel de mans als vrouwen, waar van er onder die in een zeer bedenkelijke toestand geweest zijn, vooral mijn outste zoon, dit was zoo veel te erger, dewijl hij overladen met bezigheden in het bedienen van het Kantoor en de Brand Societeit, volstrekt onmagtig was te meer dewijl zijne vrouw niet minder erg ziek ware, en volstrekt de belangen van het talrijk huisgezin en de winkel niet konde waarnemen, maar gedurende ook deze langdurige ziekte was het een geluk, dat mijne zwager te Wirdum met een dogter van mij ook getrouwd het Kantoor konde waarnemen, en mijne dogter op dit huisgezin toezien, tot dat mijn zoon na eenige beterschap en aanwinning van kragten, de noodigste dingen, uitgeven van Billetten enz. konde doen, ook deze mijn zwager en dogter en hun klein dogtertje zijn ziek geworden op den 3 Sept. laatstleden. Zoo ook omtrent dien tijd mijn dogter en zwager met een gedeelte van hun huisgezin te Deerzum. Mijne vrouw is tot ons groot geluk steeds gezond, en zes van mijne kleine kinderen, is de outste alleen maar sedert een geruimen tijd erg aan de koorts. Onze meiden zijn ook onpasselijk geworden, maar de outste heeft het op de been gehouden, de jongste is weg en bij hare ouders te Hallum, zij is aan de beterhand en hier weder geweest; maar dadelijk weder ziek geworden, de beide knegten zijn steeds gezond, waar van de jongste tot bijstand van mijn zwager te Deerzum strekt. Mijn

 

Blz. 218

zwager te Goutum, welke een talrijk huisgezin en een zeer groot Boerderij bezit, heeft ons eene zijner dogters tot bijstand in plaats van de jongste meid verleend; dus ben ik ten aanzien van den toestand van mijn huisgezin boven duizenden bevoorregt; zoo ook mijn zwager te Goutum het welk als een wonder wordt beschouwd zijn allen nog gezond, hoewel de een of ander wel eens iets onpasselijk is maar weldra ook weder hersteld. – Zoo zijn er meer huisgezinnen, waar geen zieken tot nog toe geweest zijn; maar deze zijn over de geheele bevolking schaars, en wordt als een wonder beschouwd.

Deze epidemie of thans algemeen heerschende volksziekte wordt van een galachtige aard beschouwd, althans ons Chirurgijn gebruikt behalven andere medicijnen, veelal in het begin der ziekte braakmiddelen, waar door veel galachtige stoffen ontlast worden, zoo heeft de schrijver onder anderen in het begin en bij de crisis der ziekte braakmiddelen gebruikt en daar te boven meer dan 20 dranken behalven een menigte poeders.

De algemeene eigenschap van deze ziekte is; dat er dadelijk een verval van krachten plaats heeft, en niet als door een langdurigen tijd, zelf na een volkomene genezing langzaam hersteld wordt; waar bij nog komt zoo dra iemand aan de beterhand geraakt, een verbazende prikkeling tot eetlust gevoelt; waar door iemand die zich niet wel in acht neemt, en te veel eet, dadelijk in

 

Blz. 219

stort, en dus het laatste erger wordt als het eerste, van zulks hoort men dagelijks.

Er sterven zeer veele menschen, maar staat evenwel niet in verhouding wegens het verbazend aantal der zieken; tot een voorbeeld diene dat er gedurende de maand Augustus van de eerste tot de laatste in de Grietenie van Leeuwarderadeel 57 gestorven zijn, en dat over eene bevolking van 5554 zielen.

Hier te Wirdum sterven ook vele menschen, doch niet evenredig naar het aantal van zieken, dagelijks hoort men van nieuwe zieken; maar tevens ook beterschap van velen, tot het laatste geeft als een middel naar het voorgeven van deskundigen, aanleiding de verandering van het weder sedert den 7 of 8 September; tot aan dien tijd vooral gedurende het laatst van Julij, de geheele maand van Augustus en begin van September, zonder afwisseling drukkend heet; wij beschouwen evenwel alle deze oorzaken der ziekten als eene bezoeking van Gods hand; mogt Vriesland dit inzien en zich beteren!

Tot het bedienen van de menigvuldige zieken zijn alle Chirurgijns en Doctors van Rijtuigen voorzien, waar van onder anderen Idzerda de Chirurgijn van Rauwerd zes paarden bij afwisseling bespand.

Niet alleen in Vriesland heerscht deze algemeene volksziekte; maar ook Groningerland en vooral de Stad Groningen zijn de ziekten verbazend. Evenwel adverteerde het geneeskundig bestuur van die provincie onlangs dat het zoo erg niet ware, als de geruchten daar van

 

Blz. 220

tot wegneming der vrees voor de studeerende jeugd welke de Academie thans weder moesten bezoeken wijl de vacantie eindigde. Dit Bestuur berigte dat er wel een menigte zieken waren, maar in evenredigheid niet vele stierven. Zij bepaalden het getal zieken te Groningen, schaars op een agtste gedeelte van de bevolking.

Maar dit is zeker dat er de laatste Augustus over de 5000 zieken waren, en gedurende de laatste week dier maand over de 120 gestorven zijn.

Dit Bestuur beschouwde de oorzaak dezer ziekte te zijn de Hitte en langdurige droogte, en daar op invallende menigvuldige regen (zoo als wij bevoorens zeiden) dat de droogte en Hitte zonder afwisseling sedert stand greep, de Kleigronden, schadelijke dampen deedde uitwasemen, tot aansteeking der ziekten, en bevordering van galstoffen, dat de zand of woudgronden, daar zoo vatbaar niet voor waren; maar wij hooren dat naar de Lemmer en die streeken, alwaar geen kleigronden zijn de zieken niet minder menigvuldig zijn, en ook veel meer sterven. – Wij laten dit alles aan deskundigen over om te beoordeelen, wij houden ons aan ons bevoorens gezegde denkwijs.

Misschien bij een voortdurende en volkomene herstelling wij wel eens weder deze bezoeking roeren, eer wij hier echter thans van afgaan moeten wij nog melden, dat de ellenden van een menigte huisgezinnen en vooral onder den behoeftigen stand, wegens ziekten en sterfgevallen onbeschrijflijk geweest of nog is.

 

Blz. 221

Den 1 Sept. is mijn zoon naar Achlum vertrokken zijne huisgeraden twee dagen bevoorens, en heeft op den 3 Sept. zijn Intrede gedaan uit Jacobus 1 vs. 21b zijnde des voordemiddags bevestigd, door onzen leeraar W. v.d. Zwaag predikant alhier.

Door de ziekte van mij en familie, heeft hij in de laatste weeken, een zorgelijken tijd gehad, welke hij anders zoo zeer tot zijne studien behoefde, vooral om zich tot de Intrede voor te bereiden, zijne werkzaamheden zoo wel bij dag als nacht, moetende afbreeken wegens de diensten welke hij mij verleende. Gaarn hadden wij gewenscht, benevens mijn outste zoon, om deze plegtigheid van Intrede en bevestiging te mogen bijwoonen maar dit heeft ons niet mogen gelukken; eenige mijner kinderen zijn er behalven andere bloedverwanten van elders benevens veele van Wirdum tegenwoordig geweest, doch mijn dochter en zwager van hier, zijn aldaar ziek geworden, zoo als bevoorens melde, mijne dochter te Deerzum was reeds ziek en haar man eenige dagen daar na. – Evenwel mijn zoon de Domeni, niet tegenstaande alle deze wederwaardigheden, schoon niet sterk van gestel bleef steeds gezond, dat zeker als een wonder mag aangemerkt worden.

Mijne aanteekeningen hebben gedurende mijne ziekte agterwege moeten blijven, en heb daarom den loop

 

Blz. 222

der dingen niet konnen melden; ten aanzien der ziekten en sterfgevallen, welke hier plaats hebben, had ik misschien in het byzonder wel opvolgende gemeld; maar moet mij thans vergenoegen met het algemeen bericht bevoorens gemeld; wat er intusschen ten aanzien der gebeurtenissen aanteekening waardig plaats gehad heeft, is mij onbekend, dewijl ik gedurende het hevigste mijner ziekte, geen lust hadde iets te vernemen, zelf ten aanzien mijner Boerderij, latende alles op mijne vrouw aankomen.

Thans kan ik melden dat de sterke regen bevoorens gemeld, de landen van hier tot Sneek bijzonder van gras heeft voorzien, zoo dat de beesten een goede weide hebben niet alleen, maar elders in de vermelde omtrek ook veel hooi gewonnen wordt. Het gemaak is daarom bij de verandering van weder uitmuntend, de Boter geld sedert eenige marktdagen tusschen de 40 en 50 gulden, de kaas boven de 20 gulden, wij hebben dus overvloedige stof tot dankzegging. Als eene bijzonderheid moeten wij nog melden dat het gras zeer overvloedig van een roodachtig poeder is voorzien, derwijze, dat de beenen en bekken der beesten, en van al het grazend vee, met dit poeder voorzien zijn, en daar door op die deelen een roodachtig aanzien hebben, zoo is het hier, hoe het elders is weet ik niet; elders zijn beesten blind geworden mogelijk door dit poeder.

Die ruimte welke wij hier genieten, missen de Ingezetenen in Ferwerderadeel en oostwaarts aan, daar zijn de landen zoo dor en schraal, dat de boeren, indien er geen verandering komt zijn genoodzaakt, de beesten spoedig op stal te zetten.

 

Blz. 223

Heden den 18 Sept. reden mijne vrouw en ik naar Deerzum, om onze dochter en zwager te bezoeken, en bevonden het daar beter dan wij verwacht hadden, te meer daar wij heden bericht hadden ontvangen dat een der tweelingen 20 weeken oud, overleden ware; mijn zwager inzonderheid was rede zoover gevorderd, dat hij over de Boerderij enz. kon beschikken, zelf buiten de deur het oog over het werk hield, mijne dochter was ook aan de beterhand, zat op en wandelde gedurende onze tegenwoorigheid, een en andermaal over de vloer, evenwel slepende en buitengewoon verzwakt. Ten aanzien van het overlijden van hun lief kind, waren zij beiden boven verwachting vrij gemoed.

Heden was het de gewoone Bergumer markt, doch men zag lang zoo veel rijtuigen niet, als wel op andere tijden bij zoodanige gelegenheid, schoon het weder uitmuntend en de dijken effen waren, ook zeide men was er niet veel fleur in de markt.

Den 19 Sept. De reis van gister naar Deerzum is mij wel bekomen, het weder zoo als bevoorens zeide, was tot ‘s nademiddags zeer schoon; maar op de weeromreis stijve N. oostenwind, met koelte, dreigt tot regen en onweer, zoo als het den verleden nacht en heden in den morgen vrij wat geregent heeft, verzeld van koelte.

Heden middag ontvingen wij ook bericht dat mijne dochter in de Buren te Wirdum, in hare ziekte ontijdig verlost ware van een levendig kind, en moeder en kind naar omstandigheden, wel bevonden. Dit kind is evenwel na veel sukkelens overleden.

 

Blz. 224

Den 9 Oct. bevoorens den 23 Sept. bezogte ik mijn zoon den Domeni te Achlum, en heb aldaar 3 nachten met het grootste genoegen bij hem doorgebragt, te meer om dat hij en de Gemeente uitmuntend harmonieerden. Sedert tot heden uitmuntend schoon weder afwisselende warm.

De boter geld gedurende ruim 40 Gulden, de Kaas 20, de Koeijen zijn niet duur, wegens de groote schaarschheid van gras in sommige oorden, de schapen zijn zeer goed koop van 6 tot 10 Gulden, de allerbeste vette, ook de varkens zijn niet duur, om de ziekte onder de menschen; gister heb ik een aan de gewoone ziekte verloren, dat zeldzaam is wijl ik in 2 jaren deze ziekte onder dezelve niet gehad hebbe; hier heeft zij weinig plaats, in andere oorden meer, schoon dezelve om deze tijd van het jaar al lang opgehouden heeft. De granen zijn in het algemeen gerezen, buiten ons Rijk worden zij om de schaarsheid van het gewas zeer getrokken, de haver is zeer duur, zoo is thans de algemeene toestand.

Maar de ziekte onder de menschen en de koorts heeft in het allerminst over het menschdom nog niet afgenomen, schoon er veelen doch langzaam herstellen, worden de overgeblevene gezonde, noch steeds bij voortduring met deze ziekte en koortsen aangetast. De sterfte is in zommige deelen van Vriesland, Dorpen en Steden verschrikkelijk geweest en heden noch, schoon wij in evenredigheid alhier niet hebben te klagen, er sterven wel veele menschen zoo als gister en eergister nog 3 lijken stonden; maar in evenredigheid van andere plaatsen, worden wij hier te Wirdum nog zeer verschoond.

Te Groningen is het allertreurigst. Overal van elders worden geneesheeren, daar henen gezonden, de Akademische les-

 

Blz. 225

sen zijn tot den 3 Nov. geschorst. Onze Wirdumer Studenten zijn daarom nog hier, de onzekerheid om derwaards te trekken of niet, heeft om gemelde kennisgeving opgehouden. De Student Vlaskamp werkt hier steeds om zijn broeder de behulpzame hand te bieden, hij is n.l. de Chirurgijn, sedert een paar dagen ook weer ziek.

Ach dat de menschen de bezoekingen Gods, doch erkenden in de schuld kwamen, vergeving afsmeekten, en zich beterden met diep gevoel, dat hunne tijden in Gods hand zijn; maar zulks bespeurd men in handel en wandel in het geheel niet, men spreekt wel van ziekte en sterfgevallen, dat deze aan de beterhand, geene ziek geworden en andere gestorven zijn; doch hier mede is alles afgedaan, en gaat alles zoo veel mogelijk den voorigen gang.

Zaturdag 7 dezer verleden, hebben ik en mijn zwager van Deerzum onze beesten op de Pollen buiten Dijk, bezogt, en bevonden dezelve in een goeden toestand, de menigte van het vee zag er aldaar over het algemeen, uitmuntend uit, en het had er thans nog best. Van daar bezogten wij onze zuster en zwager op Hallumer mieden; mijne zuster was aan het gewin, mijn zwager aan de koorts en hunne beide dochters ziek, wij hoorden gister bij die gelegenheid de Hallumer Domeni v.d. Velde prediken, zijn gehele redevoering hadde de strekking op dezen tijd van bezoeking, en vermaande ernstig tot boete en bekeering. Deze reis heeft tot hiertoe geen nadeel aan mijn gestel toegebragt, schoon ik sedert mijn reis naar Achlum, meer ten agteren en zeer zwak geworden was te meer ook toegebragt in het laatst van Sept. door mijne

 

Blz. 226

bezigheid aan het Kantoor doch door het gebruik van geneesmiddelen, ben ik sedert 3 dagen zeer wel, maar zwak.

Heden den 14 Oct. Mijn zoon van Achlum, is hier 3 nachten uit van huis geweest, en heden morgen weer vertrokken, hij was aan den 3den daagsche koorts.

Het weder is zoo buitengemeen fraai, dat het te verwonderen is; dien ten gevolge worden de dijken weder geslegt welke in het begin dezer week, door den regen onslegt waren geworden.

Onafgebroken halen de boeren ieder naar zijn nooddruft aardappelen van den bouwkant de prijs is op het land 10 St. of 50 Cents. Wij hebben ook zoo voor als na thans 61 korven groote en 15 kleine gehaald, tusschen de 30 en 40 zijn wij voor de huishouding benoodigd, de overige zullen tot bargemesten dienen, gemengd met slagmeel, het welke thans 4½ Gulden kost.

Heden is bevoorens meergemelde Ruurd Hendriks Sijbrandij begraven; hij was gedurende den gehelen zomer verstandeloos, en het beheer zijner goederen ontnomen en door zijn broeder Rients Hendriks Sijbrandij als zaak beredder, bij particuliere lieden in de buren in de kost en om hem op te passen besteed, Hij at doorgaans zeer gulzig en scheen zeer gezond, doch een schielijke opkomende waterzucht van 2 a 3 dagen rukte hem uit dit leven. Hij laat een dochtertje na, in de kost en ter school besteed, bij de Mr. Van Deerzum.

 

Blz. 227

Wij hebben dezen Sijbrandij wat breedvoeriger beschreven, om dat hij aanmerkelijk in betrekking tot dezen dorpe stond, n.l. sedert de invoering der verponding was hij mede Zitter n.l. om de verponding over de landerijen te regelen; bij de invoering van de Grietenie Besturen, was hij Lid van den Raad, hij was met eene dochter van de wed. Buzaan getrouwd, welke wed. eene dochter was van den oud Staats Secretaris Wijckel. Zij bezat door aankoop of anders de aanzienlijke boere plaats op Barrahuis, en na haar overlijden haar dochter aan welke gem. Sijbrandij een boerezoon van Rauwerd ware getrouwd; dit mensch was zeer zwak en gebrekkig van ligchaamsgestalte, en stierf eenige jaren daar na zonder kinderen, gem. haar man geheel Erfgenaam gemaakt te hebben van alle hare nagelatene goederen. Gemelde Sijbrandij eenigen tijd daar na weder met eene meid van den schrijver getrouwd zijnde heeft bij den zelven thans nog in leven zijnde dochtertje verwekt, waar van de moeder ook overleden zijnde, Sijbrandij tijdens het gebruik zijner zinnen als weduwnaar met boden de voors. Boerderij ophield, maar thans verhuurd ware zie onze voorige aanteekening; hij was een zeer eigenzinnig en zonderling man, bij het algemeen niet zeer in achting, maar bij de gemeene man ontzien; in het laatst van zijn leven bij de Krinking van zijn verstand, was hij mildadig en heeft twee zilveren schenkkantjes tot het gebruik van het avondmaal geschonken.

Den. 16 Oct. het weder blijft even schoon en droog, het weerglas staat hoog. Men heeft gedurende de zomerhitte en den Herfst, weinig donder en Blixem, dat zeldzaam is. Er zijn vele landmuizen, en met de aanhoudende droogte op het nieuwland de sloten droog; van buiten heeft men veel zeewater laten inloopen.

Blz. 228

Den 17 Oct. De ziekte en sterfte onder de menschen in Vriesland, schoon er veelen langzaam herstellen, is niet minder hevig dan voormaals echter op de eene plaats meer de andere minder, zoo berigten de nieuwspapieren van heden uit officieele stukken opgemaakt dat over geheel Vriesland, eene bevolking van 192.399 zielen, gestorven zijn Junij 369 Julij 539 Aug. 1597 en in September 1614 dus te zamen in gem. 4 maanden 4119 menschen.

Den 19 Oct. Men hoort onder ons gedurig nog ook nieuwe zieken, en vooral van koortsen, zoo waren er eergister in het gebuurte van Wirdum in de buren, die afdeeling namelijk van de overkant van de haven, 26 zieken in die afdeeling waar onder de Kerkeplaats behoort, door Andle Sjoerds Andringa gehuurd zie onze voorige aanteekening, een man van een oud aanzienlijk Wirdumer afkomst, is gister ook overleden, een man tusschen de 60 en 70 jaren. Dus zijn in dit huisgezin over 1825 en 1826, 3 gestorven n.l. de vader moeder en een mondige dochter trouwens de beide laatste zijn in het voorjaar 1825 gestorven, dus niet aan de thans heerschende ziekte; ook is er in den verleden nacht in de tegenoverstaande buuren of afdeeling een oud man overleden. – Hoe veele zieken of die aan de koorts zijn, over geheel Wirdum, kan niet bepalen, maar dit is zeker, dat dit getal zeer groot is, vooral in en omtrent de Wijtgaarder buuren. – De herstelden beteren zeer langzaam, of vorderen, maar in het geheel niet, zoo onder anderen, des schrijvers outste zoon en zijne vrouw in de buuren, waar van wij bevoorens schreven, hij is nog naauwelijks in staat, om het Kantoor en zijne wijdere administratien, zoo als van de Brand Assurantie tijdig te bedienen

 

Blz. 229

ja, hij is naauwelijks in staat het gebuurte rond veel min buiten te gaan, zijne vrouw ligt nog gedurig te bed, zoo hij ook, hunne kinderen een of twee uitgezonderd hebben steeds aanvallen van koorts.

Gister zag de Schrijver te Leeuwarden twee hooge officieren van Gezondheid, op order van den Koning naar Vriesland afgevaardigd, om den aard der ziekte op te neemen.

Het weder is wat koelder met noordenwind, gister was het zelfs warm, zoo zonderling, dat een ieder zich daar over verwonderde, de droogte houd stand, evenwel had men gister afwisselende regen, uit een dunne en steeds afwisselende luchtgesteldheid, schoon niet van belang, de dijken blijven even droog.

Den 2 November, sedert het laatst der voorige maand is het weder zeer veranderd, regen en onstuimig doch heden gunstig.

Aanmerkelijke giften uit alle oorden van het Rijk worden aan onderscheidene Commissien in Vriesland gevestigd bestaande in dranken en kleding of om beter te zeggen, in voedzel en dekzel voor de behoeftige zieken in Vriesland, welke in deze provincie in zommige oorden, vooral in de ommestreeken en grietenien van de Sevenvouden verbazende is toegezonden; de sterfte is niet minder ontzettend, men rekent op zommige plaatsen niet minder, dan het 8ste en 10de gedeelte.

Onder deze giften zijn mede aanzienlijke sommen in geld, om de behoeftigen in de aannaderende winter te

 

Blz. 230

ondersteunen, wijl dezulke welke niet uit arme Kassen bedeeld worden, en wegens de ziekte als kosten aan Doctors of medicijnmeesters, niets konden verdienen, maar tevens ook daar door zeer agter uitgeraakt zijn, zonder bijstand aan een volslagen gebrek bloot staan.

De menschlievenheid in ons vaderland is dus zeer voorbeeldig, zoo als dit bij de jongste overstrooming buitengewoon is ondervonden.

De zieken alhier winnen van tijd in sterkte, schoon er nog een groote menigte aan koorts onderworpen zijn, niet tegenstaande dezulke afwisselende bevrijd zijn van de koorts, komt dezelve na eenigen tijd soms met meerdere hevigheid te rug, waar door zij vaak erger woorden als te vooren.

Gedurende het onstuimige weder vernam men nu en dan in de verte donder en weerlicht.

Den 4 ‘s avonds heeft zich de wed. van Bouwe Annes de Boer te Wijtgaard woonachtig door zelfmoord, (hangende) van kant gemaakt, en is ‘s anderen morgens vroeg in stilte op het Kerkhof begraven.

Den 14 Nov. het weder blijft onstuimig, echter zoo dat het niet koud is; de beesten loopen nog uit; het land is groen; bij mooi weder konnen wij nog eenige dagen weiden, de boter is duur, en loopt de beste tot 48 Gld. de kaas 19 Gld., de beesten zijn goedkoop de markt was verleden vrijdag opgepropt vol, beste kalve Koeijen S.C. 50 Gld.; de schaapen zijn bijkans onverkoopbaar, uitmuntende beste 9 Gld., de varkens zijn nog lager in prijs, dan alle de voorengem. de Granen vooral de haver en andere art. zijn duur.

 

Blz. 231
Met den toestand der zieken blijft het hier als vooren, vooral ten aanzien der koorts, echter niet slimmer, die genen welke steeds beteren, winnen in krachten, zoo ook de schrijver en familie, hoewel de koorts zich nu en dan onder dezelve hervat.

De dijken en wegen zijn voor de rijtuigen onbruikbaar, des niet tegenstaande konnen wij onze waren met ons Barrahuister schip vervoeren, welke schipper verleden vrijdag weder begonnen is te varen, schoon het water zeer laag is, heeft het Ouddiep alhier water genoeg, om bevragt te gebruiken, het is evenals in voorige jaren diep uitgehekkeld, waartoe de schrijver mede aanmerkelijk toe moet contribueren n.l. voor 86 Pondem.; alle de daar toe geregtigde landen bedragen 1087 Pondematen.

Het zal niet ondienstig zijn een zaaklijk uittreksel uit de Vriessche Courant van den 14 Nov. 1826, aangaande de toestand der heerschende ziekte in Vriesland, te laten volgen, door eene Commissie te Leeuwarden gevestigd geadverteerd.

Zij meldt:

“Dat sedert Achtien maanden Vriesland twee zware rampen trof, als 1825 een zware watervloed, welke ruim 100.000 Bunders onder het Zee water bedolf, en meer dan drie millioenen schade aan de ingezetenen toebragt, de tweede ramp over 1826 Vrieslands ingezetenen overgekomen is de tegenwoordige algemeene heerschende ziekte.

Dat de overstroomde Grietenijen, voornamentlijk het hevigst door de ziekte werden aangetast.

Dat op het einde van de maand Augustus in zeven Grietenijen meer dan 500 menschen als gewoon waren gestorven.

 

Blz. 232

In alle de Grietenijen van Vriesland behalven Franekeradeel, Smallingerland en Ooststellingwerf namen de ziekte en sterfte zoodanig toe, dat het getal overledenen in Augustus en September telkens bijna 1300 en in October ruim 1400 het gewoone getal te boven ging. – Woudsend onder anderen verloor van zijne 980 zielen bijna het […] gedeelte, Heeg, Balk en de Lemmer met drie dorpen in Doniawerstal van welke St. Nicolaasga meer dan een zevende van de bevolking verloor, Oude en Nijehaske, Joure, St.Johannesga en naburige gehugten deelden bijna in het zelfde lijden, onder de steden zijn Sneek en Dokkum bijna in evenredigheid der overledenen te Groningen gelijk.

Dat de rampspoed van zoo vele duizenden in den behoeftigen stand, door toegebragte hulp van allerleijen aard wel eenigzins verzagt is, maar door de nog toenemende ziekte en de weder instorting der herstellenden, nog een voordurende zorg vordert.

Dat de Commissie bereids tien duizend Gulden benevens een aanzienlijke hoeveelheid levensbenoodigdheden en verkwikkings middelen ontvangen en aan des behoevende uitgedeeld heeft, evenwel uit de ingekomene berigten op verre na niet toereikende is om in alle de behoeften der ongelukkigen te voorzien; dat de Commissie aan alle weldenkende Nederlanders, wier mildadigheid alle andere Natien overtrof, zich dus niet te vergeefs had aanbevolen.

Dat de tegenwoordige toestand van vele oorden nog zeer beklagens waardig is, bij voorbeeld:

Engwirden telt bij eene bevolking van 2463 zielen nog meer dan 1000 zieken waar van 400 zeer behoeftigen.

In Doniawerstal, waar de sterfte het grootst was, is ook

 

Blz. 233

het aantal zieken nog buitengewoon groot. – Te Langweer, Idskenshuizen en Broek zijn de meeste en te St. Nicolaasga alle inwoners ziek.

De drie dorpen in Haskerland, Joure, Oude en Nijehaske verkeeren nog in den zelfden kommer als in de voorige maanden, – het eerste dorp telt bijna 2322 inwoners nog 1000 zieken waar van de helft behoeftig is, de beide laatste dorpen bevatten nu nog 1773 zielen waar van de helft ziek en 447 geheel hulpeloos; van de bevolking dezer dorpen stierf in vier maanden het vijftiende gedeelte.

Te Woudsend alwaar nog allen onder de ziekte kwijnen en de herstellenden telkens weder instorten zijn 84 hulpbehoevende huisgezinnen.

Te Heeg is het getal der zieken en behoeftigen zeer groot.

Te Balk in Gaasterland, waar bijna geen huisgezin verschoond bleef, zijn nog weinigen tot de voorige gezondheid wedergekeerd, en hier ook ziet men kommervol den winter tegen.

In Lemsterland voor al in Oosterzee en Echten, zijn eenige honderden onder de heerschende ziekte sukkelen.

Schoterland bijzonder Rottum St. Johannesga en Rotsterhaule telt onder het groot getal wel 250 behoeftige huisgezinnen.

Weststellingwerf heeft nog 1300 zieken. Door den vloed leed dit deel een schade f 317143.

Alle overige deelen van Vriesland bevatten nog een menigte zieken, schoon de ziekte afneemt vorderen dog zeer langzaam de herstellenden tot voorige kragten.

Dit is de toedragt der zaak en de staat der ziekte ten platten lande tot op heden, ons kenbaar geworden uit het onderzoek en de ingewonnen berigten.

 

Blz. 234

Vele weldadige en hulpvaardige Menschenvrienden buiten deze Provincie, zijn met ons en de Plaatselijke Commissien werkzaam tot algemeene verzorging der Noodlijdenden en de wijze maatregelen van verschillende Besturen in andere Gewesten, bevestigen onze hoop en het vertrouwen in de voorzieniging van de algemeenen nood.

De Commissie ten behoeve der Noodlijdenden door de heerschende ziekte in Vriesland, (was get.)

T.S. Tromp      

  1. Nieuwold      
  2. Fockema       
  3. van Leeuwen         

J.B. Oosting           

C.P.P. Robide v.d. Aa

  1. Koumans Smeding
  2. Deketh

E.R. van Welderen Baron Rengers

De Courant waar uit wij den zakelijken inhoud der Advertentie van de Commissie voors. genomen hebben, berigte tevens zoo als voren, de aanzienlijke giften zoo wel in kontanten als levensbehoeften en verkwikkingen voor de zieken bij de Commissien ontvangen: Wij zeggen bij de Commissien; want behalven de voorengem. Commissien zijn er in alle oorden van Vriesland gevestigd, welke zich met het verzorgen der zieken en ontvangen der giften hebben belast.

Den 15 Nov. heden was de veldwachter alhier namens het Grietenie Bestuur van Leeuwarderadeel gelast, het aantal zieken onder het behoor van Wirdum op te nemen. Niet tegenstaande onder ons vele hulp behoevende lieden bestaan, welke

 

Blz. 235

tot de voors. Commissie, een vrije toegang om den nood welke hen wegens de aanstaande Winter dreigt, zouden konnen aangeven, ingevolge uitnoodiging, onderstand tevens daar van te verkrijgen, maar men heeft besloten deze behoeftige lieden, daar van te rug te houden, onderstellende dat als de nood daar is, het alhier aan mildadige ingezetenen niet zal ontbreken, om ook dezen eenigen onderstand te verlenen, zoo als het bij nijpende Winters als anderzins, te Wirdum nooit aan mildadigheid heeft ontbroken, en dieswegen te onteerende voor deze deugd zoude zijn, tot vreemde hulp zijn toevlugt te moeten nemen; schoon Wirdum aanzienlijk Landswege belast is, heeft behalven dat en het gewoon onderhoud der armen, een algemeen dorpsomslag aan de Grietenie Ontvanger den 10den alhier zitting houdende f 1300 gecontribueerd.

Den 4 Dec. Heden morgen in de verte donder, men heeft thans ook sedert onze voorige herfstweder verzeld van regen en wind, evenwel geen gure vlaggen en niet zeer koud, tot hier toe heeft men volstrekt geen vorst, in het laatst der voorige maand een weinig sneeuw.

Op den 19 Nov. l.l. bezogte de schrijver drie nachten zijn zoon te Achlum, en bevond alles wel, behalven dat hij sedert verscheidene weken laboreerde aan den derden daagsch koorts, welke hem de krachten en veel tijd benam, hij was

 

Blz. 236

zeer ernstig in het waarnemen van zijn dienst, en harmonieerde uitmuntend met zijne Gemeente.

Op den 26 daar aan volgende bezogte de schrijver zijne dochter en zwager te Deerzum een paar nachten, bevond daar alles wel, niet alleen volkomen van de ziekte hersteld, maar tevens in staat zijnde hunne beroepsbezigheden waar te nemen; zoo als het thans over het algemeen het geval is, de zieken minderen, en de krachten der herstelden vermeerderen, men schrijft de verandering van het Saisoen, grootelijks daar aan toe. Ook moet niet voorbijgegaan worden, dat de Koning zich zeer aan de Welvaart zijner Vriessche onderdanen laat gelegen liggen, om zoo veel mogelijk deze schadelijke ziekte te weeren, althans om de lijdenden te hulpe te komen, wordende dien ten gevolge alle doelmatige middelen ook zijne wege daargesteld, en alle noodige bevelen aan hooge en lage tevens ook aan geneeskundige besturen uitgevaardigd; in andere provincien heeft men, behalven bijzondere giften, algemeene Collecten ten behoeve der zieken gedaan, en de Commissie in Vriesland gevestigd aan wier hoofd zich de thans nieuw benoemde Gouverneur heeft geplaatst, (zijnde de voorige eervol onslagen) meer in staat gesteld, om de hulp behoevende zieken te ondersteunen, en zoo veel mogelijk het noodige toe te dienen, alles evenwel op aanvrage der Grietenije besturen of Sub Commissien in alle oorden van Vriesland bestaande.

Schoon hier te Wirdum de eigentlijke ziekte opgehouden heeft te bestaan, lijden echter veele nog aan de koorts.

 

Blz. 237

Den 13 December. Ten gevolge van de mindering der zieken, zijn onze Wirdumer studenten den 1 dezer weder naar Groningen vertrokken, om de Academische lessen bij te woonen, welke volgens openbare kennisgeving in het begin dezer maand weder aanvang zouden nemen, en door het langdurig uitstel daar van de Kers en Paasch vacanties geen plaats zullen hebben om het gemis eenigzins te vergoeden, en den verloren tijd uit te winnen.

Den 4 tot den 7den dezer is mijne dochter van Deerzum met haar jongst dochtertje hier uit van huis geweest. Ook zijn mijn zoon en zwager van Wirdum den 9 naar Achlum gereist om ons Domeni aldaar te bezoeken en den 12 in welstand te rug gekomen, met berigt dat Domeni de koorst kwijt ware, en alles aldaar in een goeden stand ware.

Het weder blijft buiten gewoon fraai, en zagt, men heeft volstrekt geen vorst, in den verleden week, was de grond een nacht eenigszins bekorst; doch was spoedig verdweenen.

Van tijd tot tijd sterven nog hier menschen, zoo stierven er in den verleden week twee oude lieden, waar van een Rein Gatzes Ekinga genoemd, van ouds een zeer goed vriend van den schrijver, welker begravenis hij bijwoonde, en daar door derzelfs lijk mede de laatste eer bewees.

De granen blijven duur, voor al de haver en de garst. De boter zakt, en is rede tot 36 Gulden gedaald. De schapen zijn nog lang niet verkogt, de boeren verkoopenze tot alle prijzen, dewijl het jaargetij ver gevorderd is, de prijs is […] laag, waar door men weinig schapen over den winter houd.

 

Blz. 238

De landen zijn buitengewoon groen, waar door nog hier en daar nog jongbeesten uitloopen, de schrijver heeft de zijne den 9 dezer op stal gezet. Oude paarden loopen meerendeels nog uit, en schijnen van het groene gras goed te bestaan.

De muizen vermenigvuldigen nog dagelijks, indien de winter niet dodelijk voor dit gedierte zij, dan zal het in dezen omtrek voor het volgende jaar er deerlijk uit zien met de landen.

Den 23 Dec. Het is zonderling met het winter Saisoen, het weder is zoo zacht als in de maanden Sept. of Oct. bij aanhoudenheid kalm, zoo dat de molens geen voorwerpen van allerleijen aart konnen doorkrijgen, waar door veel al gebrek van meel enz. ontstaat, ook beestevoeder als lijnkoeken enz. op aanvrage niet konnen bezorgt worden; evenwel heeft men steeds donker weder met afwisselende mist, den 20 l.l. was het in den morgenstond eenigzins vorstig, maar was met den middag verdweenen.

De granen houden prijs voor al de Haver. De boter zakt, het schapenvleesch is zeer goed koop voor ¼ St. koopt men best, het oude lb. ook blijft het spek in een lagen prijs.

Het is verbazend de liefde giften welke uit andere provincien ook, aan de Commissien in Vriesland gevestigd geworden, ten behoeve der noodlijdenden wegens de ziekte, uit de nieuwspapieren te vernemen.

 

Blz. 239

Den 28 Dec. Het weder is bij aanhoudenheid zacht, het weerglas staat zoo hoog, als het gedurende den zomer op het hoogst geweest is. Voor den reizenden man, om te gaan, is het hoogst aangenaam, zonder zich morsig te maken, kan men overal reizen wat de paden betreft, het spreekt van zelven, dat de Heere wegen, door het menigvuldig gebruik van reed en drift, hiervan uitgezonderd zijn.

Den verleden marktdag was er nog een aantal vee te Leeuwarden aan de markt, de prijs was als vooren, zoo ook de schapen en varkens, de boter zakt, de granen houden prijs.

Hier en daar loopt nog jong vee, in het land, welke misschien zeer wel bestaan, wijl de landen groen, en het gras voedzaam blijft; een ieder verwonderd zich, om het buitengewoone Zaizoen, en daar door bij het ontmoeten, het zij bij reizenden of bekenden is het eerst om met elkanderen in gesprek te komen: wat is het mooi weder!, wat is het een aangename herfst geweest! enz.

Des Brandspuits aangelegenheden, zijn voor 1827 ook door Brandmeesters weder geregeld, ten aanzien van het werkvolk en de gewoone Contributie, en

 

Blz. 240
M.F. Jelgersma, de stukken ter invordering en de lijsten der manschappen tot kennisgeving volgens gewoon gebruik in handen gegeven. Daar Wirdum bevoorens in twee gedeelten tot de werkzaamheden aan den Brandspuit was gesplitst wisselende elkanderen jaarlijks op nieuwjaar af, hebben Brandmeesters benevens de Directie geoordeeld Wirdum in vier deelen te splissen, volgens welke de kennisgevingen aan dat nieuwjaar in dienst tredende gedeelte, tot de werkzaamheden zijn uitgevaardigd.

Insgelijks zijn de Diakonie en armvoogdije Rekening in handen van den onderwijzer gesteld om nieuw jaar opgenomen en in plaats van den afgaanden, door op nieuw aan gestelden of nog aan te stellene vervangen te worden. – Zoo hebben Kerkvoogden mede geoordeeld hunne rekening op nieuwjaar over 1826 te sluiten en vervolgens de wet in April des volgende Jaars te verantwoorden.

De Koortsen wisselen zich steeds bij den lijdenden af, en treffen dezulken weder op nieuw, behalven die genen, welke steeds sedert een geruimen tijd daar aan zonder afwisseling laboreeren evenwijl zoodanig dat zij tusschen de koortstijden gezond zijn, de zoodanige zijn er in menigte in dezen dorpe en overal. Wat de eigentlijke heerschende ziekte betreft heeft hier genoegzaam opgehouden, of bestaat althans zeer weinig, behalven dat die gene welke daar van aangetast geweest zijn, bezwaarlijk

 

Blz. 241

tot hunne voorige kragten, weder konnen geraken. Hier mede zoude wij dit bezoekingsjaar, inzonderheid voor de ingezetenen van dit gewest, konnen sluiten; maar wij willen ten slotte hier nog bijvoegen, wat de belasting in dit jaar heeft opgebragt:

 

De grondlasten de landerijen

gebouwen

21613,20

1314,00

Personeel 2106,09
Patenten 308,17½
Veefonds    109,30½
Totaal 35450,77

 

In het Veefonds zijn over 1826 aangegeven:

1738 Runderen boven de 2 jaar, 414 Runderen beneden de 2 jaar, te zamen 2152.

107 Paarden boven de 2 jaar, 11 beneden de 2 jaar te zamen 118.

De schapen zijn van deze belasting zoo als voorgaande jaren vrijgesteld, welker getal wegens de geringe waarde, in het volgende jaar zeer in mindering zal zijn, nadien de boeren, vele lammen, welke zij anders gewoon waren voor een volgend jaar over te houden, te verkoopen, hoe weinig zij ook opbrengen;

 

Blz. 214

 

De opbreng der Accijnsen

Gemaal    666,63  
Geslacht 1509,58  
Buitenlandsche 41,28  
Binnenl. gedisteleerd 37,61  
Quitantien 143,70  
Vervoer billetten 7,98  
Totaal de Accijnsen   2406,78
Totaal de Directe belastingen     25450,77 
Totaal de Rijksbelastingen   27857,55
Opcenten voor de Gemeente        850,00 
Totaal   f 28707,55

Onder dit district van ontvang is Swichum mede begrepen; wij hebben de moeite niet willen doen om deszelfs aanbreng in voorenstaande belastingen af te trekken; wijl het maar een klein gedeelte bedraagt.

Wij zouden ieder stuks geslacht vee, wel afzonderlijk konnen melden; maar achten dit ook niet van eenig aanbelang; waarom wij de soorten daar van, maar zullen te zamen trekken

 

Blz. 243

en melden dus maar alleen, dat er over 1826 te Wirdum geslacht zijn 1308 stuks vee, bestaande in stieren, koeijen, vaarsen, pinken, kalveren, nuchteren dito, schapen, lammeren, oude varkens, en spalling varkens, zoo wel tot eigen compsumtie, als tot verkooping ter markt naar Leeuwarden gediend hebbende.

Den 30 December, het weder is thans zeer onstuimig in vergelijking van voorige dagen, om hier nog een staaltje bij te voegen: een Boer vertelde mij, dat hij in zijn land zijnde op den 28 dezer, bij een dam een zijner klompen brak, met verlies daar van, zonder deksel aan die voet, volkomen droog en schoon in huis was gegaan, wel verstaande dat hij niet regt toe regt aan was geloopen, maar voorzigtig de morsigste plaatsen had gemijd; ons dagte dat dit als eene bijzonderheid wel diende vermeld te worden, dat de landen en dus het aardrijk in het zoo gevorderde Zaisoen bij open water, zoo droog ware, dat men des noods op hoozen voetling zonder nat te worden op het zelve konde gaan.

Thans is hier in de herberg door den Not. Alberda

 

Blz. 244

een openbare verkoopinge van een boere plaats aan de hooge Dijk, bij Doekle Sjoerds Andringa c.s. in eigendom, waar op bij de eerste zitdag geboden is ieder pondemate 322 Gld. zijnde 64 pondem. groot. Ook word nog geveild een burgerhuisje, hof, eenig pondematen land en een eeuwige Renthe, alle welke perchelen thans finaal zullen afgaan.

Deze plaats is als hoogste bieder toegewezen aan Gerben Bruins Bruinsma, boer te Wirdum voor bovengemelde Som met daar te boven 10½ pro Cento onkosten. – Deze boer gebruikt hier te Wirdum een eigen plaats, is vrijgezel en leeft bekrompen.

Wij zien hier uit dat het land te Wirdum nog zeer veel waarde heeft, te meer wijl er hier wel plaatsen zijn, die 100 of 200 Gulden meerder waarde hebben, de pondematen gerekend. De koopers der ander percheelen melden wij niet, zijnde van weinig aanbelang

Einde.

Wirdum den 31 December 1826

D.W. Hellema

Rijks Ontvanger

 

Blz. 245

Mijne aanteekeningen over Wirdum, tot den 1 Januarij 1827.

Schoon er veele dingen in voorkomen, welke minder belangrijk zijn, als ook veel familie betrekkingen behelsd; zijn er echter dingen in vermeld, welke wel eenige belangstellingen, verwekken, vooral in deze zoo ontzettende jaren voor ons gewest, namenlijk die van 1825 en 1826.

Bij het voltooijen van mijn tegenwoordigen staat van Wirdum, gevoelde ik mij opgewekt eenige aanteekeningen van dagelijksche voorvallen te Wirdum (tot pag. 9 meer algemeene en gemengde over 1821, 1822 en 1823 meer bijzondere 1824 tot pag. 38 van daar tot het einde over 25 en 26 bepaaldere) bij wijze van Kronijk te schrijven; gevoegelijk kon ik met 1826 sluiten, om met den aanvang van 1827 opnieuw deze bezigheid te vervolgen, ten einde zoo veel mogelijk opvolgende eenige

 

Blz. 246

bijzonderheden als anders, te Wirdum voorgevallen, te konnen nazien en zich te herinneren.
Schoon ik mij dagelijks daar toe niet bij zondere verledige, doen ik dit als mij daar toe een geschikten tijd aanbied, en eenige bijzonderheden daar toe aanleiding geven, of bij gebreke daar van minder belangrijke dingen om aan te vullen, beschrijve.

Steeds bedroeft het mij, dat ik niet eerder mijn werk daar van gemaakt hebbe, gedurende het tijdvak welke ik te Wirdum gewoond hebbe, dat is van 1792 tot hier toe; welke bijzonderheden zouden ons niet herinneren den zorgelijken en nijpenden toestand onzes vaderlands en derzelver bewooners ooit in dit ons geliefd Wirdum, en zoude die te treffender afsteeken, bij de rust welke wij in deze betrekkingen thans genieten.

den 3 Jan. 1827

 

D.W. Hellema

Rijks ontvanger te Wirdum