Mijn reis naar het verre westen van Amerika
Ik heb het woord gevraagd in “Hepkema” voor eenige mededeelingen uit en over Amerika.
Dit is mij bereidwillig verleend, doch voor ik ga vertellen van mijn bevindingen, wil ik de lezers, die mij niet kennen, even inlichten, hoe ik tot deze reis en dit schrijven ben gekomen.
Men wete dan, dat ik een reeks van jaren boer ben geweest, thans rustend en dat ik een zoon in Zuid-Dakota heb wonen, 15 jaar geleden vertrokken. Daar is deze farmer gehuwd en vader van drie kinderen.
Steeds leefde in mij het verlangen mijn familie ginds eens te bezoeken en met eigen oogen Amerika te zien, waarover ik zooveel gehoord had en gelezen. Dus werd tot een reis besloten. Bij het nemen van een kaart voor mij en mijns tweede vrouw, die lust en moed had den tocht mede te maken, hoorde ik dat ene vrouw met twee kinderen van het Bildt, wier man verleden jaar was vertrokken, gaarne van ons gezelschap wilde profiteren. Zij moest heel toevallig naar dezelfde plaats in Zuid-Dakota, als wij en konden dus gevoeglijk samen reisen.
Aan het kantoor waar de kaarten werden opgenomen, kon men dit weten. Op een bepaalde Vrijdag zouden we elkander in ’t Gouden Wagentje te Leeuwarden ontmoeten en nader afspraak maken. De één kende de ander niet en beiden zijn we er dien Vrijdag een middag geweest, doch de vrouw is niet tot mij en ik ben niet tot haar gekomen. Er waren zooveel vrouwen en er waren zooveel mannen, komend en vetrekkend, dat het niet ging ieder aan te spreken of hij of zij ook plan had eerstdaags naar Amerika te gaan. Wij hebben elkander alzoo niet gevonden in het Gouden Wagentje en de kennismaking heeft eerst plaats gehad toen we al twee dagen op zee waren. Haar naam is Tjitske Bloembergen, ik meen van St-Jacob, en die van haar man Poelstra. Lotsverbetering was doel, gelijk van bijna alle medereizigers, die met ons op het schip waren. Daaronder bevonden zich nog enkele Friezen en Hollanders, doch merendeels waren het vreemdelingen, meest Duitschers, Polen en Russen.
In Amerika zelf heb ik later vele landgenooten ontmoet en daaronder trouwe lezers van “Hepkema”, die als uit een mond hun verlangen te kennen gaven: Jonge, jo moasten al it ien en oar skriuwe, as jo wer thûs komme, oer de reis en it lân en ho’t giet en stiet mei ûs… set dat yn Hepkema, den lêze wy it hjir allegearre…
Geen haar op mijn hoofd had ooit aan schrijven of beschrijven gedacht, want daarvoor ben ik niet opgeleid of in de wieg gelegd. Praten en schrijven zijn twee, evenals zeggen en doen. Met dat en al gaf ik ten slotte mijn woord. Ik beloofde den vrienden een en ander te zullen mededeelen van mijn bezoek en sedert heb ik eenige aanteekeningen gemaakt in een klien notitieboekje en deze aangevuld uit de memorie van mij en mijn echtgenoote, wil ik nu ten beste geven. Alle weken een stukje is het plan. In de hoop, dat mijn eenvoudig geschrijf eenige belangstelling moge vinden bij de lezers hier en ginds, noem ik mij hun d.v.
H.L. Palsma
van Oosterlittens, thans rustend
landbouwer te Leeuwarden