Mijn reis naar het verre westen van Amerika

XXI

Nu gaan we naar Herman Krediet, die weinige jaren geleden uit de buurt van Wolvega hier is gekomen. ’t Is de naaste buurman van mijn zoon. Zij wonen tegenover elkaar en dikwijls heb ik en pijp tabak bij hem gerookt. ‘t Was nogal gemakkelijk er even heen te stappen en wij konden het aardig pratende houden. Hij bewoont een groote huurboerderij van 200 akkers, heeft een talrijk gezin, dus goede werkkrachten en gaat goed vooruit, doch zijn landvrouw was gestorven en nu is mij bericht, dat een Amerikaan die boerderij heeft gehuurd, wat mij wel spijt, want hij verdiende er gebleven te zijn, doch Krediet heeft ook al weer een nieuwe farm gehuurd en wel in Timdal. Dat verheugt mij en hartelijk hoop ik, dat het hem en de zijnen daar wel moge gaan.

De tweede buurman van mijn zoon heet Maarsen. Deze bewoont een eigen boerderij van 320 akker en deze heeft hij nu verhuurd. Zijn plan is naar de stad te verhuizen, waar een zeer net huis voor hem en zijn echtgenoote wordt ingericht.

‘t Zijn al menschen op leeftijd, die naar een welverdiende rust verlangen. De farm is verhuurd voor 800 dollar ’s jaarlijks, d.i. fl 2000.

Alles schoon oververdiend!

Bij Maarsen heb ik voor het eerst kalkoenen gezien en nergens heb ik die weer aan getroffen.

Nog moet ik spreken van eene Eizenga, meer achteruit wonend. Deze heeft ons bezocht en wij hadden stellig plan dat bezoek te beantwoorden, niet alleen uit beleefdheid, maar van harte gemeend, doch er was zooveel te doen, met komen en gaan, dat het telkens werd uitgesteld, tot eindelijk de tijd te kort schoot en het er tot ons leedwezen mij gebleven is. De goede familie zal dit wel voor goede munt aannemen en ons onwillekeurig verzuim willen billijken.

Bij de oude farmer Luddens zijn we ook aan huis geweest. Hoewel deze naam geen Frieschen klank heeft, is het toch iemand van Friesche origine. Hij is allange jaren hier. Het is een welgesteld man, die een zeer goede eigen boerderij bewoont en nog als lid der plaatselijke schoolcommissie fungeert. Luddens had vroeger twee vingers verloren in een machine, wat een boer alhier kan overkomen, waar het bedrijf grootendeels machinaal gedreven wordt.

Evenals bij ouds in Friesland, heeft de predikant ginds ook boerderij. Natuurlijk in’t klein. Wij zijn meermaalen bij hem in de kerk en ook wel bij hem aan huis geweest.

Zijn vader is van afkomst een Fries en woont nog in Michigan. De naam is ds J. Schippers.

In de kerk werd steeds in ‘t Hollandsch gesproken evenals in Friesland. De kerk is niet groot, maar wordt trouw bezocht. Men ziet er geen preekstoel, maar wel een kleine verhevenheid, waarop de spreker zich vrijelijk kan bewegen. Hoewel van hout is de kerk toch een net gebouw en het gezang wordt begeleid door muziek. Tweemaal Zondags is er dienst en menschen die vroeger nooit naar de kerk gingen, behooren tot de trouwe bezoekers. ’s Morgens gaan de ouderen en ‘s middags de jongeren meest. Men ziet er ook veel kinderen, omdat men die wegens gebrek aan dienstpersoneel, niet thuis kan laten. Ze bewegen zich heel vrij en de baby’s krijgt men wel eens te horen. Bijna alle kerkgangers komen met rijtuig en alle rijtuigen komen bij de kerk te staan, onuitgespannen, doch de paarden weten daar wel in te schikken. De pastorie is ook een houten gebouw, niet onaardig en als men erin komt, valt zij niet tegen. Zij was mooi gemeubileerd, doch gelijk overal had de vrouw des huises geen hulp, zoodat ze het al even druk had als de boerinnen daar. Dominee had ook geen knechten moest dus zelf zijn koeien melken

Ieder moet hier werken en eigenlijk kan niemand zich laten bedienen, of het moet door “eigen” volk zijn. Men ziet er dan ook volstrekt niet vreemd regen op, at men een welgestelden boer aan de waschmachine ziet staan als tweede hand van zijn vrouw, die alles niet af kan op tijd.

‘t Bakken en braden gaat er anders heel vlug. Wij hebben er ons over verwonderd, als er eens onverwacht gasten kwamen, hoe gauw men de groote kachels brandende en de oven gloeiend had staan. Gloeiend, zeg ik, maar ik bedoel zoo heet, dat er in gebakken kon worden, Daarvoor is een bepaalde hitte noodig. Men sprenkelt er met de hand wat water in en als dat “sist”, is hij klaar en de taarten bv, die er in komen, zijn het ook in een ommezien.

Gestookt wordt er hoofdzakelijk met afval van de aren der mais. Bij ‘t groote blikvol gaat deze brand op het vuur. ‘t Hout, dat men bij de kachel had, zag ik zelfs versmaden. Wat pleit voor den afval, die lang gloeiend schijnt te blijven en wel een evenredige hitte zal geven

H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden