Mijn reis naar het verre westen van Amerika

XXV

De 29 Juli was het weer een dag van uitgaan.

Toen hebben we Herman Visser bezocht, vroeger zeer groot boer over de Wielen te Langweer en al eenige jaren geleden naar Amerika vertrokken. Allerhartigst werden we door hem en zijne echtgenoote ontvangen. Sympatieke menschen kwam het mij voor. Warm en opgewekt hebben we over veel en velerlei met elkander gesproken. Gaarne zou ik dat meer omstandig verhalen en daardoor de bij velen gewekte nieuwsgierigheid bevredigen, doch als ik mij op het pad van die bizonderheden wilde begeven, zou ik wel schrijvende kunnen blijven. Het gesprokene op al die visites kan ik slechts even aanstippen en veel is er ook bij ‘t noemen van namen of personen, dat niet geschikt is om onder allermans oog gebracht te worden. Ik geef slechts indrukken en die waren ook bij Visser weder gunstig. Dikwijls, zooals het gaat, kwam ook hier het album op tafel en hoe kon het zoo treffen. Bij ‘t bekijken der portretten vond ik daar een oude vriend, dien ik er allerminst had verwacht, n.l. het portret van J. Oosterhaven, in leven geneesheer te Winsum (Friesland) Ik herkende hem direct, want ik was er destijds landbouwer en had in mijn 15 jarig verblijf aldaar veel met hem omgegaan. Voor mij was het een groote verrassing.

Visser en vrouw waren goed gezond. Zij bewoonden een huurfarm, maar hadden ook reeds 50 akkers eigen land, meer in de buurt van Springfield, van excellente kwaliteit, naar ik hoorde. Visser had zijn boerderij flink in orde en zijn vruchten stonden best.

Den 31 Juli hebben we de wed. J.J. de Rees bezocht. Die is nu al 34 jaar hier. Met haar vader J. W. de Rees is zij destijds uitgetrokken en deze is twee à drie jaren geleden op hoogen leeftijd gestorven. Hij was van Oosterlittens. Met de boerderij – een huurfarm- stond het er goed voor, zoodat men tevreden kon zijn.

De oude heer U. Wijnia, die onze komst had gehoord, kwam nog eens over hier, om afscheid van ons te nemen, wijl hij gehoord had, dat het plan bestond eerstdaags Zuid- Dakota te willen verlaten.

Dit vertrek was bepaald op 3 Augustus en dus nabij.

In heel de omgeving was dit bekend en het liet zich wel haast denken, dat er den dag van te voren nog wel bezoek zou komen van vrienden en kennissen om ons een afscheids groet te brengen

Om die reden waren mijne vrouw en schoondochter dien morgen samen al vroeg uitgereden om nog eenige inkopen te doen en de ontvangst te regelen, doch ze waren nog maar even weg, toen de eerst bezoekers de woning van mijn zoon binnen kwamen.

Terstond trok mijn kleinzoon er te paard op uit om onze vrouwen hiermede in kennis te stellen en ze tot spoed te manen

Die eerste bezoekers waren Andries Abes van Asperen en zijn echtgenoote, vroeger te Sexbierum.

Voor vijf jaar waren ze hier gekomen. Twee zoons waren al drie jaar vroeger gegaan en hier nu al acht jaar werkzaam. Zij hadden een huurfarm van 320 akker. Met vier groote zoons kon er wat gedaan worden, zoodat ook deze familie hier zich in een gewenschte welvaart mag verheugen.

De vrouw van Van Asperen is de eenigste Friezin in deze streek, die het oorijzer nog wel draagt, dat hier in ‘t zomergetij veel te warm is om er geen last van te hebben.

Gelukkig kwamen onze vrouwen spoedig terug, want aldoor volgden er nieuwe bezoekers, mannen en vrouwen, allen per rijtuig.

Het werd een drukke veelbewogen dag van komen en gaan en tot laat in den avond bleven eenigen toeven. Bezwaarlijk viel het scheiden en ook wij gevoelden bij het laatst vaarwel van dezen dag iets dat zich moeilijk in woorden laat zeggen.

De kennismaking was wel kort geweest, maar overal en bij ieder waren we hartelijk ontvangen en gastvrij onthaald.

En al was het nu niet uit het oog, uit het hart, toch zou er spoedig weder een halve wereld tusschen ons liggen en- weemoedige gedachte—een vriendschappelijk en opgewekt samenzijn als in de heugelijke dagen, die zou er ooit weder op durven hopen?

Voor ‘t laatst alzoo konden we elkander de hand drukken en de beste wenshen uitspreken. Natuurlijk werden ons ook vele groeten besteld om ze over te brengen aan diverse familieleden en kennissen in ‘t oude vaderland en zelfs eenige cadeaux mede gegeven voor hen. Zooveel mogelijk hebben we daaraan voldaan, natuurlijk persoonlijk, want het levend woordje er daarbij gevoegd, verhoogde niet weinig de waarde van groeten en cadeaux, die men anders ook wel over de post had kunnen verzenden.

Op den afscheidsdag kwamen er ook nog een paar dames op fietsen uit de stad Springfield ons begroeten, wier namen ik nog wel dien te vermelden. Het waren de dames Lucassen of Lukkes, van Wolvega afkomstig, die in de stad een eigen waschinrichting drijven en zich in gouden welstand bevinden.

En nu gaan we naar Iowa, waar we eenige dagen zijn gebleven.

H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden