Mijn reis naar het verre westen van Amerika

XXVI

Vrijdag den 3 Augustus zijn we uit Springfield vertrokken. Aan ‘t station was o.a. tegenwoordig Titske Bloembergen met haar beide kinderen, die in ons gezelschap naar hier waren gekomen, waar de man en vader al eenigen tijd was werkzaam geweest. Er werd afscheid van ons genomen en zij vertelde ons, dat ze het hier wel naar de zin had, wat aangenaam was te hooren.

De groeten, die ze ons bestelde aan hare familieleden in Friesland hebben we overgebracht.

De trein stond gereed.

Nog een vluchtig en laatst vaarwel over en weer en daar ging het heen, de wijde wereld weer in naar…… huis toe of liever op huis aan, want het plan was niet in eens door te stomen, maar nog een bezoekje af te leggen in den Staat Iowa, niet zoo heel ver uit de buurt.

Om 9 uur ’s morgens in de trein gekomen- Mijn zoon vergezelde ons en deed ons op deze wijze uigeleide – stapten we er middags om 3 uur weer uit te Shelden.

Daar woont de heer W.M. Oostenbrug, die voor eenige dagen onze gastheer zou wezen.

Met een span paarden voor de tentwagen haalde hij ons af.

Vlug ging het op huis aan, waar mijn vrouw en ik aan zijne echtgenoote werden voorgesteld en hartelijk welkom geheeten.

Men moet weten, dat mijn zoon in de eerste jaren van zijn verblijf in Amerika bij de familie Oostenbrug steeds een gastvrij tehuis had mogen vinden en dat zoowel man als vrouw hem met raad en daad hebben bijgestaan.

Er ontstond alzoo een zeer vriendschappelijke verhouding.

Nog dient gezegd, dat de heer Oostenbrug eenige jaren geladen in Friesland is terug geweest om zij ouden vader Melle Oostenbrug te Hardergarijp nog eens te bezoeken en dat hij bij mij aan huis is geweest, zoodat we geen onbekenden meer voor elkander waren, ja, ik mag wel zegen goede bekenden.

Ieder begrijpt, dat we hier spoedig op ons gemak waren, ook dat er geen gebrek aan stof was om over te praten en dat oud en nieuw werd opgehaald.

Hoe snel vlogen de uren voorbij!

‘t Was avond en supper eer we het wisten.

Na aan ‘n rijk voorziene disch onthaald te zijn, begaven we ons naar de voorkamer, het salon mag ik wel zeggen, zoo prachtig en smaakvol gemeubileerd was het geheel, dat een naar het ander en zelfs werd er muziek en zang ten gehoore gebracht, nl. door de dochters des huises, die in deze kunst ervaren bleken te zijn.

Men behoeft nog geen muziekkenner te wezen om van schoone tonen en klanken te genieten en als ik het kon doen zou ik de lezers een stukje laten hooren van deze meisjes, geboren en getogen op een farm in Amerika.

Wij waren er over verrukt en begaven ons dien avond in opgewekte stemming ter ruste. Gelukkig was het niet laat geworden, want ik hoopte ‘s anderen daags weer tijdig bij de hand te zijn, ten einde om hûs en hear de zaken eens op te nemen. Doch in die hoop werd ik teleurgesteld.

Niet dat ik me versliep, maar het regende ‘s anderen morgens en ‘t bleef regen dien dag. Toch kon ik hier weer op geheel nieuw terrein en had wel al gehoord en gezien, dat het hier wat anders dan anders was, inzonder wat de boerderij betreft, die men een modelboerderij zou kunnen noemen of wel een “boerespul”. Hwat mear as him al den dei!

Eersten het huis, dat was al een villa op zich zelf en dan al die gebouwen daar om toe, waarop ik niet minder dan elf bliksemafleiders heb geteld, waaruit wel valt op te maken, dat ze eenen groote oppervlakte besloegen.

Al die gebouwen – niet van steen maar van hout en misschien wel mede om deze reden met het oog op brandgevaar – stonden niet met elkander in verbinding, maar alle, zoover her bedrijf dit toeliet, geheel op zich zelf, dus afzonderlijk.

Er was eene groote schuur met eene zeer wel ingerichte plaatsing voor het vee, dat hier in ‘t rond kwam te staan, terwijl de bergplaatsen van hooi er zich naast bevonden. Andere gebouwen dienden voor de granen, machines en voor diverse doeleinden. Ze waren alle zeer solide gebouwd en netjes geverfd, wat aan het geheel een behagelijk aanzien gaf. Met elkander gaven ze den indruk van een groot, welvarend bedrijf.

H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden