Mijn reis naar het verre westen van Amerika

XXVII

De heer Oostenbrug van Hardegarijp is dan ook een groot farmer met 384 akkers of pondemaat eigen land, vlak en beste kwaliteit, terwijl hij nog een tweede farm in eigendom bezit, die hij verhuurt.

Zelf is hij niet alleen groot bouw- maar ook groot greidboer.

Van zijn veestapel werd mij een fotografie ten geschenke gegeven, tellende destijds 96 stuks hoornvee en 95 varkens. Zij gelijkt geheel op die welke sommige van u wel eens gezien zullen hebben van de uitmuntende veestapels, waarop de heeren Wassenaar in Jelsum en Cuperus te Marssum zich kunnen beroemen. Ook de heer Oostenbrug legt zich evenals genoemde heeren bizonder toe op de veredeling van zijn hoornvee en zoo had hij pas weer een stier gekocht, van het zoogenaamd Herefords ras, een mooie roode witkop.

Ook de graanvelden kan niet dan met lof worden gesproken en ze waren al even veel belovend, als de prachtige vruchtenhof bij huis.

Wij vonden hier veel boomgewas en nog nooit- zoo merkte mijn vrouw op, toen wij daar rondwandelden- heb ik de notenboomen gezien zoo vol geladen als hier.

Bij heele trossen zag men ze hangen.

Ook het meerendeel der andere vruchtboomen voorspelde een gouden oogst.

In een der schuren gekomen weden we op aardige wijze verrast door den heer Oostenbrug. Terwijl wij – mijn vrouw en ik – rustig bij hem stonden te praten, ging hij even ter zijde, drukte op een knopje, zonder dat wij daar de bedoeling van begrepen en kwam toen weer naar ons toe, met de vraag: hoe zwaar weeg jullie wel?

Mijn vrouw en ik zagen elkander verwonderd aan en ik zeide: waarom vraag je dat zoo?

Toen bleek dat hij ons onopgemerkt had gewogen en noemde het gewicht.

Wij hadden zonder het te weten op een batterij of bascule gestaan, waarvan de werking ons toen werd verklaard en het nut voor het bedrijf in ’t licht gesteld.

De oudste zoon des huises was des morgens al tijdig naar ‘t veld gegaan met den zelfbinder- vroeger reeds beschreven- getrokken door vier paarden en de dochters, hoezeer de vroolijkheid ook past aan de jeugd, hadden overdag de handen ook uit den mouw te steken, want het consigne is hier overal: werken.

Dien avond kregen we bezoek van Jan Hamminga, broeder van mijn zoons vrouw. Deze werd al weer zeer gezellig en ook weer opgeluisterd door muziek en zang.

Om 11 uur scheiden we met een good night (spreek uit: niet!) en ‘s anderen daags was het zondag en kerkdag.

De meesten zijn hier zeer kerkelijk en samen zijn we dan ook naar Hospers gereden, naar de kerk aldaar, waar ik heb aangetroffen den heer Theunis M. Oostenbrug, broeder van mijn gastheer, die aldaar woonde en zijn farm had verhuurd.

Vroeger had ook deze mij in Friesland bezocht, zoodat ik hem reeds kende.

Even na onze thuiskomst uit de kerk werden we verrast met een bezoek aan Matheus K. Talsma, vergezeld van zijn neef. Deze Talsma is nu twee jaar geleden uit Oosterlittens vertrokken met zijn broeder Meindert en zij verklaarden dat het hun best meeviel. Zij hoopten het beiden met vlijt en spaarzaamheid spoedig zoover te brengen om een boerderij voor eigen rekening te kunnen beginnen.

Dien avond zijn we op bezoek geweest bij zekeren Boerhave, ook een landman, die een eigen boerderij bewoont van 100 akkers.

Alweer een hoogst gezellige avond en… nu laat thuis. ‘t Was al middernacht.

Een bewijs trouwens, dat we het wel naar den zin hebben gehad.

Hartelijk in één woord waren de ontvangst en onthaal geweest.

H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden