Mijn reis naar het verre westen van Amerika
III
Onder de landgenoten aan boord met wie we kennis maakten, waren wij de eenigsten die van een plezierreis konden spreken. Daar werd wel een beetje vreemd tegen op gehoord, te meer omdat ik de 67 al ben gepasseerd en mijn vrouw ook al op jaren is. Dat Friesen, die eenige jaren in Amerika hebben gewoond, een reis ondernamen naar het oude Vaderland om er verwanten en vrienden te bezoeken is niets ongewoon; zij zijn in de regel nog jong en reisen en trekken gewend, maar dat wij op eenige jaren, dien tocht ondernamen, zelfs naar het verre westen, om er enkele weken “te utfanhusjen”, dat wekte kennelijk eenige bewondering.
‘t Lijkt ook een heel stuk, maar inderdaad valt het wat mee. De bezwaren aan elke reis verbonden zijn niet meer zoo groot en zooveel als vroeger. De sporen en booten hebben aansluiting en de stoomkracht heeft het mogelijk gemaakt, bepaalde afstanden in vastgestelde uren af te leggen. En steeds in korter tijd met minder gevaren en meer gemakken.
Men spreekt van zeekasteel en bij ‘t zien dier groote schepen, welke thans de Oosten bevaren. En met recht. Als men weet, dat de Nieuw Amsterdam, waarop wij ons bevonden, behalve bemanning 2500 passagiers aan boord had, eene bevolking gelijkstaande met die van een kleine stad, dan vraagt men onwillekeurig: hoe is het mogelijk dat die allen op zulk een besloten scheepsruimte gehuisvest en verzorgd kunnen worden. En toch gaat het wat goed en krijgt men naast huisvesting en verzorging nog vermaak en ontspanning, muziek en zang, dans en spel. Wij mannen konden domino-, dam- en schaakspelen in de rooksalon, terwijl ook de dames zich konden ontspannen in een eigen salon. Van verveling geen sprake en het schip wordt spoedig een huis en thuis. Daags op het dek bij mooi weer ademt men een gezonde lucht en steeds geeft het vertier of gezelligheid onder elkander, of verrassingen bij ‘t zien van ijsbergen, vreemde visschen of gepraaide schepen en ’s avonds in de schitterende salons gezeten, bij opwekkende muziek, krijgt men een gevoel alsof men zich bevindt in een deftig stadscafe, waar ieder naar wensch en hartelust bediend kan worden.
Men kan zich nauwelijks verbeelden in een schip op den Oceaan te drijven, zoo druk gezellig is het in de rijke salons, waar de zinnen gestreeld worden. Ook in dit opzicht en in deze omgeving hebben we een over de vindingrijkheid der menschen kunnen verbazen.
Zoo bouwt het eene geslacht op het ander en gaat het altijd vooruit. Dat ziet men trouwens in alle bedrijven.
Wij hadden steeds het weer naar wensch en de eene dag was wel vrij gelijk aan de anderen, doch de goede week op zee was vooral niet langer dan gewoonlijk aan wal.
Maandag de 21 mei kwam er land in zicht en veel beweging aan boord. Aan alle zijden zagen we zeil- en stoomschepen en in ’t verschiet hooge bergen. We naderden de stad New York met zijn hooge huizen, de loods kwam aan boord en na een paar uur bevonden we ons in’t drukke gewoel van een wereldstad, begeleid door den heer de Jong, zoon van den heer IJ de Jong te Leeuwarden, die ons had afgehaald.
Voor wij de boot verlieten, had Tjitske Bloembergen met hare beide kinderen nog mijn hulp gevraagd. Haar waren de kaarten ontnomen, waarin de spoorreis was begrepen. De ambtenaren hadden bezwaren tegen hare belasting, vertelde ze mij.
Toen ben ik er heen gegaan met zachte reden, want ik dacht “men mat mar is de lije door ynkomme as ’t sa stiet” en gelukkig trof ik spoedig van haar goed recht en bestemming wist te overtuigen, ze dat ze de kaarten terug kreeg en met ons mee kon gaan.
Van het andere gezelschap hadden we reeds tijdig afscheid genomen, niet met een tot weerziens, daaraan viel niet te denken en toch hebben we op onze terugreis een hunner weer ontmoet. Die wist trouwens van onse terugreis en in was in New York gebleven.
H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden
P.S. Gisteren ontving ik de treurige tijding uit Oudemirdum, dat de landbouwer Joh. B. Boersma, wiens naam in mijn vorig schrijven werd genoemd en met wien ik zoo veel had gesproken over de nieuwe wereld en zij hoopvolle toekomst, kort na zijn aankomst in Californië aldaar aan een zonnesteek is overleden. Dit heeft mij zeer getroffen, want de man was nog krachtig en vol goeden moed. ‘t Is wel een diep droevig geval voor het groote gezin, dit zoo plotseling in ‘t vreemde land zijn vader en verzorger moest verliezen, wiens steun en voorlichting het zoo nodig had.
Ik betuig den berichtgever mijn dank en de familie mijne oprechte deelneming in dit smartelijk verlies.
P