Mijn reis naar het verre westen van Amerika
VIII
Ditmaal wil ik den lezers eens wat vertellen van de natuur, van het land en den groei en bloei der planten en gewassen en vruchten.
‘t Is geen Friesland met effen velden, grijze klei of bruine zandgronden, met slooten doorsneden of in houtwallen besloten, maar wel heeft men vergezichten en ziet men er in de ruimte de landerijen, gescheiden door prikkeldraad en bergen en bosschen in ‘t naaste verschiet met heuvelen her en der. De kruimelige teelaarde — voor belangstellenden heb ik busje vol meegebracht, te mijner huis te zien— is bijna zwart van kleur en verschilt veel van de teelaarde hier. Men kan den grond kwalijk met elkander vergelijken. Dat er ginds ook kracht in zit, is wel te zien en te voelen, maar de planten die er groeien kunnen het nog beter getuigen. Ik heb de veldvruchten er zien opkomen en ze in hare ontwikkeling en rijpwording nauwkeurig gadegeslagen.
Mijn eerste opmerking was, toen ik de bezaaide bouwlanden zag: dat stiet hjir saferdelig net as yn Fryslân Ik zei dan ook tot mijn zoon: ‘t is hjir eftterliker as by ús en hij wilde dit wel toegeven. Als reden daarvan gaf hij mij aan, dat het bij hen in ’t voorjaar langer koud bleef, zoodat er voor Mei bitter weinig groeide. Mar dan, liet hij er op volgen, gat het ook met versnelde pas. Het vliegt er uit en omhoog. Daarvan heb ik mij spoedig met eigen oogen kunnen overtuigen.
Toen we er kwamen, 26 mei, waren de boontjes pas boven de grond. Zoo stond het met alle veldvruchten. Ook de aardappels en de mais, een artikel van hoofdverbouw, zag men nog maar handbreed boven de grond. Ja, er werd hier en daar nog gezaaid en de vruchtboomen stonden er ook niet voordeeliger dan in Friesland.
Als bij toverslag veranderde het veld en ik stond verbaasd over den weelderigen groei. Met een paar weken waren de aardbeien rijp, waarvan we eenigen tijd volop hebben genoten. Ook groenten waren er spoedig overvloedig en aanvang Juni konden we ons al aan de slaboontjes vergasten. Ook de aardappels hadden dien datum al voldoende grootte en rijpheid om ze te gebruiken. Ze bleken van zeldzame goede kwaliteit te zijn. In acht weken tijds waren ze in en uit den grond. Getuigt dat niet van een snellen wasdom en puike aarde?
Toen we 11 Augustus uit Zuid- Dakota vertrokken naar Iowa had de mais bij het huis van mijn zoon al een hoogte van meer dan acht voet. Zij was reeds uitgebloeid en de aren hadden zich al gezet. Dit gewas heeft mijn bizondere aandacht getrokken, niet alleen om zijn snellen prachtige groei, maar ook om zijn merkwaardige bloeiwijze en vruchtvorming.
Over ‘t algemeen komt de vrucht uit de bloem, maar met mais is dit anders. De vrucht of aar zet zich ongeveer op tweederde of ruim 2 voet van de grond en niet voordat de plant in vollen bloei staat, maar dan gaat het ook verbazend snel en ziet men de vruchten langs de stengels uitpuilen, meest twee in een omhulsel en soms nog een derde wat kleiner erbij.
De meeste lezers kennen de groei- en bloeiwijze van de mais of Oost-Indische weit en ze kunnen zich voorstellen, welk een prachtig gezicht zoo’n bloeiend maisveld moet vertoonen. Ik ben er verrukt over geweest. In ‘t laatst van October of begin November, ook wel later nog, heeft de oogst plaats. De vruchten worden geplukt en de stengels blijven staan. Die worden bij ‘t winter door ‘t vee genuttigd.
Verder wordt er haver, gerst en rogge verbouwd, evenals hier, doch vlas heb ik nergens gezien en ook maar weinig aardappels. Over ‘t algemeen poot men slechts voor eigen gebruik en niet voor den handel. Dat zou anders wel kunnen, dacht mij en waarom het dan niet wordt gedaan? Er is vrij zeker te veel werk aan verbonden met poten, schoonhouden en dellen wel te verstaan, handenwerk. In den drukken tijd toch zijn de dienstaanbiedene handen er schaarser en duur en zoo zouden de kosten van de verbouw te hoog en de moeiten niet beloond worden, of laat mij zeggen minder goed beloond worden dan van andere gewassen, die minder zorg en tijd eischen en gemakkelijker en sneller machinaal behandeld kunnen worden. De Amerikaanse boer is naar mijn idee nu niet zoo zorgvuldig in ‘t kleine als de nijvere bijen dat zijn. Men verdiept zich niet in ’t kleine, daar voorheeft men het ook te ruim in deze wijd uitgestrekte velden. Mooi en voedzaam grasland de breede wegen, hier van waarde, laat men ginds onbenut en zoo dacht ik van mijn standpunt, d.i. met het oog op de omgeving waar ik het landbouwbedrijf zoovele jaren heb uitgeoefend: ‘t gier hjir wol hwat rûch ta. Gelijk ik reeds zeide: men zit hier in de ruimte en dy’t rom hat lit i trom hingje. Zoo zal het wezen. De menschen zijn volgens ‘t land, dat ginds nog voor ‘t grijpen is, althans in zekeren zin, terwijl in Friesland de landhonger zich doet gevoelen. Dit is natuurlijk van invloed op het gebruik en de zorg die er aan besteed wordt. Maar met dat en al, scheen het mij toe, dat de kunst van rijk worden, althans tot welstand te komen, ginds groote kansen biedt dan Friesland in den tegenwoordigen zoogenaamd “opgaanden tijd”. Wij hebben veel te veel boeren en te weinig land en ginds is het juist contrarie.
H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden
In mijn vorig schrijven leze men: de weduwe J.J. de Roos en in plaats van U. Heringa, U. Eringa