QUO VADIS

Waar gaat u heen? Waar gaat u naartoe?
Mens van vandaag, soms van alles zo moe.
Heeft u de zin van het leven verstaan,
om, doelbewust, achter Jezus te gaan?

Of is uw hoop op de wereld gericht?
Zoekt u ’t in rijkdom, vermaak of in plicht?
Merkt u niet op ’s werelds uiterste nood,
denkt niet een ogenblik zelfs aan de dood?

ONDERWEG zijn we, daar gaat niets van af.
Eeuwige vreugde of eeuwige straf . . .
wat zal het zijn? O, bezint u toch vlug,
straks is ’t te laat, en . . . u kunt niet terug!

Niet om onszelf (onz’ verdiensten zijn geen),
louter genade, genade alleen . . .
Als w’ in ’t geloof zo bemoedigend gaan,
dan gaat het zeker op ’t Vaderhuis aan.

J.A.Offringa – Brandsma
Pasen 1965

’t Is thans in de wereld merkwaardig gesteld,
een kwestie van welvaart, van geld en geweld.
Zou ’t laatste ’t gevolg van het eerste soms zijn?
Want welvaart, hoe mooi ook, is grotendeels schijn.

Nog nimmer bracht immers het geld dat geluk
wat ervan verwacht werd, wel zorgen en druk.
Jaloersheid en eerzucht, hoe speel ik het klaar
om bóven de ander . . . dé opzet nietwaar?

Succes is maar matig. Schaft u zich iets aan,
u ziet het bij buren veel kostbaarder staan.
U rijdt in een Opel en voelt zich een heer,
HIJ koopt een Mercedes, en daar gáát u weer.

Het meer raakt niet vol, met als eindresultaat
een wereld van onrust, van wrevel en haat.
Tevreden en Dankbaarheid, beide een woord
dat heden ten dage haast niet wordt gehoord.

En spreek niet van zonde en zwijg maar van schuld,
want door zulke praatjes verlies je ’t geduld.
“Ik bén eenmaal zo” en “Zo ben ík niet”.
Het is maar hoe of je het leven beziet.

Maar God dan, de Schepper van ’t ganse heelal?
Die was en die is en die komen eens zal?
WIE is Hij en WAAR? Of is Hij soms dood?
God houdt zich verborgen maar ként onze nood!

Hij lacht in de hemel om ’t dwaze gewoel
der mens die Hij schiep tot verhevener doel.
Hij rustte hem uit met een wijsheid en macht,
haast in ’t ongelooflijke wordt er volbracht.

Men zoekt het steeds hoger en durft ’t zelfs bestaan,
ver boven de dampkring, op reis naar de maan.
Hoe ver gaat de toekomst die nu reeds begon?
Is ’t doel éérst de maan, de planeten, de zon?

Of doet men de hemel óók eventjes aan,
zo ‘en passant’ weet u, dan is men voldaan.
Maar, hemelbestormers (want daar leidt het heen)
maak u geen illusies want dáár komt niet één.

’t Geheel doet je denken aan Babel weleer.
Men bouwde een toren. Eén daad van de Heer
en ’t liep uit op een chaos, verwarring in ’t rond,
omdat men elkander gewoon niet verstónd!

Och, werden we meer van Gods vrede vervuld.
Zijn liefde voor zondaars in eind’loos geduld.
God kwam in Zijn Zoon deze wereld in nood
verlossen van zonde, van schuld en van dood.

Díé grote genade, dáár komt het opaan,
de liefde tot God en de naaste verstaan.
Slechts hierin vervullen we ’t hoogste gebod.
Welzalig de mens die zijn rust vindt in God.

J.A.Offringa – Brandsma
1966

OP EEN AVOND IN SEPTEMBER 1966
‘k Zag een leger eendagsvliegjes
dart’len in de zonneschijn,
en ze dansten en ze stoeiden
als zou nimmer ’t einde zijn.

Wat voor zin, zo dacht ik even,
heeft nu toch zo’n kort bestaan;
minder dan de wonderboom, die
opkwam om weer te vergaan.

Als ze straks zijn uitgedarteld
gaan ze slapen, zonder pijn;
en ze hebben niet geweten
dat geluk zó kort kan zijn . . .

Heeft dit ons ook iets te zeggen?
Zit hier soms een voorbeeld in
om meer bij de dág te leven
in de geestelijke zin?

’t Valt soms zwaar, in tegenheden
blij te wezen, telkens weer.
En toch lezen we: VERBLIJD U
’t allen tijde in de Heer.

Lieve Vader in de hemel,
maak ons in het lijden stil . . .
Levend als de eendagsvliegjes,
onbezorgd, om Jezus’ wil.
J.A.Offringa – Brandsma 1966

Zondagavond, vijfde lezing:
“Eigentijds verkondiging”
brengt ons dr. Okke Jager
weer in huiselijke kring.

Okke Jager, jaar en dag al
onze grote favoriet.
’s Morgens vroeg en “Op de man af”,
zijns gelijke is er niet.

Al die eigentijdse termen
grijpen echter wel wat hoog
voor onz’ uit-de-tijdse oren
en het alledaagse oog.

Concentratie blijft geboden,
brengt soms licht’lijk in de war;
dr. Jager spant nu eenmaal
graag geleerden voor zijn kar.

Deez’ hoogleraar schrijft bijvoorbeeld:
Die professor zegt zo klaar:
En dan rollen de beschouwingen
rap en raat’lend rond elkaar.

Okke Jager PUUR, daar hebben
wij het meest behoefte aan.
’t Wordt zo moeilijk te verwerken,
laten ’t maar wat langs ons gaan.

Conf’renciers niet op de kansel,
automaten evenmin.
Wat in vredesnaam dan wél, want
maak ’t maar ieder naar de zin.

“Mooie preek hè?” zegt de een dan,
“Waardeloos,” is ’t commentaar,
“wat verhaaltjes met veel zingen
en dan zijn ze maar weer klaar.”

Hoe de tijden ook verand’ren,
predikant en wrijfpaal niet.
Zelfs u blijkt nog niet onschendbaar.
’t Is maar wie het zo beziet . . .

J.A.Offringa – Brandsma Leeuwarden,
10 april 1967

LEVEN EN DOOD
Vredig rond een oude toren
die z’n kerk reeds lang verloor,
rusten daar geliefde doden
al zovele jaren door.

Midden in ons mooie Friesland,
ligt dit kerkhof, hoog en droog,
aan zijn voet een enk’le hofstee,
als houdt hij een wakend oog.

Op een mooie zomermiddag
togen wij hier even heen,
en daar onderging ons iets wat
bijna ongelooflijk scheen.

Na ’t bezichtigen der stenen
waarop zo veel namen staan,
dierb’ren en bekenden samen,
lieten w’ onze blik eens gaan

over d’ uitgestrekt’ omgeving,
vee en weiden, wijd en zijd;
enkel een paar koeien loeiden,
’t liep zo tegen melkenstijd.

Oosterwierum lag te dromen
in de hete middagzon.
Velen die hier vredig rusten,
vonden daar hun levensbron.

Plots’ling trof ons oog een bosje
weeld’rig bloeiend’ heesters aan,
overspoeld door zo veel LEVEN
dat ’t ons schier verstomd deed staan.

Zó veel vladderende vlinders
van zo’n schitt’rende kleurenpracht
zagen wij nog nooit, en hadden
’t hier ook allerminst verwacht.

Niet dat ze de rust verstoorden,
bleven zelfs volmaakt in stijl,
door geruisloos zich verplaatsend
met hun lijfjes, rank en ijl.

’t Werd weer tijd terug te keren.
Nog één blik op ’t oudergraf
en we daalden, iets weemoedig,
weer de nodige trapjes af.

J.A.Offringa – Brandsma, 1967

“Al in een stukje prairieland, daar woonden haasjes, heel charmant”
’t Is met des hazen rust gedaan,
ons stukje ‘prairie’ gaat eraan,
’t moet voor een sportbaan sneven.
Zo’n heerlijk brokje wildernis,
waarvoor helaas geen plaats meer is
in ’t economisch leven.

‘k Wijd hier een “In Memoriam”
aan ’t stukje grond, dat tot ons kwam
in ongerepte vrede.
De haasjes vierden hier hoogtij,
ze huisden daar, genoten blij,
en wij genoten mede.

Vaarwel dan brokje Niemandsland.
Meer voor ’t gevoel dan voor ’t verstand,
je was van weinig waarde.
Besloeg, wat eerlijk dient gezegd,
(ons hart het zwijgen opgelegd)
onnuttelijk de aarde.
Als Aldlânstate wordt verrijkt,
straks met een nieuwe sportbaan prijkt,
dan ben je gauw vergeten.
Wij kijken op de spelers neer,
doen allen op een goeie keer
nog mee zelfs, Joost mag ’t weten . . .

J.A.Offringa – Brandsma, mei 1968

 

Toen d’ eerste Pelikaan verscheen,
heel Aldlânstate op de been,
papier en potlood voor de dag,
daar toog eenieder aan de slag.

Zo’n beetje hersengymnastiek
dat houdt ons allen fit en kwiek.
Al klonk een stem: “Daar kan ‘k niets van
en trek m’ er ook geen fluit van an.”

Oké, wij zijn hier allen vrij,
wat d’ een niet ligt, maakt d’ander blij.
De geesten zijn zeer ongelijk.
Maakt juist het leven pittig, rijk.

Wie heerlijk ongecompliceerd
kan slapen, als dit wordt begeerd,
is beter af dan wie maar slooft
met alliteraties aan het hoofd.

Ze kwamen zomaar op je af,
wat heel wat ‘alteraasje’ gaf.
Ten langen leste werd de pret
tot middernacht nog voortgezet.

Eerst dacht je: ‘k hou ze heel goed vast
tot morgen, dit gaf echter last.
Een rukje aan het lampenkoord,
dan gingen er weer vijf van boord.

Ziehier ’t uiteind’lijk resultaat,
waar zeker wel de helft van ‘gaat’.
De rest is wellicht waardeloos;
niet ieder schot is in de roos.

Ik wens de heren veel succes.
We kregen even weer een les.
Mocht er opnieuw zo’n kans bestaan,
bevelen wij ons verder aan.

J.A.Offringa – Brandsma 1968

PASEN  1969

Alles heeft hier zijn bestemming,
’t leven brengt ons leed én vreugd.
Heerst vandaag de levenssmarte,
morgen wordt weer ’t hart verheugd.

Tilt het heden op van oorlog,
staat de wereld schier in brand,
mogen wij nog dankbaar leven
in ons vrije vaderland.

Nu de winter weer voorbij is
en het voorjaar komt in zicht,
gaat natuur zich ook herstellen,
alles ademt vreugd’ en licht.

Men ziet lammetjes weer dartel
hupp’len om de moeder heen.
Weidevogels kwett’ren luide
nu de lente weer verscheen.

J.A.Offringa – Brandsma

 

BEZETTING  EN  BEVRIJDING

Straks, na een kwarteeuw der bevrijding,
(het vijfde lustrum komt in zicht)
dient men opnieuw dit vast te leggen
door ’n stukje proza of gedicht.
Iets nieuws hierover wordt ondoenlijk,
daar ’t telkenjare wordt herhaald.
En toch is het zo dringend nodig,
dat men hier steeds bij wordt bepaald.

Bezettingstijd, vol vrees en beven,
het leed, veel mensen toegebracht,
wordt moeilijk door een pen beschreven
of door een brein ooit uitgedacht.
Als een student, gezond en krachtig,
z’n ouders schrijft om na zijn dood
Gods wil en Zijn besluit ’t aanvaarden,
wát een geloof, in al zijn nood.

Zo vielen talrijke personen
uit liefde voor ons vaderland.
Direct of indirecte werkers,
ze vochten samen, hand in hand.
Toch sloop nog in de ondergrondse
beweging ’t duivelse verraad.
Zij kregen niet wat ze verdienden
door deez’ onmenselijke daad.

J.A.Offringa – Brandsma 1969

EIND GOED,  AL GOED

Hier zien we december op ’t maandblad weer staan,
en is ’t met dit jaar dus weer spoedig gedaan.
November blijkt steeds wat onstuimig van aard,
gaat veeal met regen en stormen gepaard.

Daar is ’t dan ook herfst voor, en ieder getij
heeft zo zijn bekoring, gaat vlug weer voorbij.
’t Bracht vreugde, ook droefheid en eenzaamheid blijft,
het slijt op den duur, doch geen pen die ’t beschrijft.

Hoezeer men verschilt hier van opvatting, aard,
opvoeding en werk, is een studie wel waard.
Men kan ’t vergelijken met bomen nietwaar?
Geen blad is gelijk, al gelijkt ’t op elkaar.

Nu komt dan de feestmaand december in ’t zicht,
met al zijn genoegens, verrassingen, licht.
Sint Niklaas, het kerstfeest, de wiss’ling van ’t jaar,
en 1970 staat vers voor ons klaar!

Wat brengt ons dit jaar? ‘k Wens u voorspoed alleen,
doch één ding is zeker: ‘Wij vliegen daarheen.’
Wat somber? Welnee, wij gaan vol goeden moed.
Straks, door Gods genade, wordt alles zéér goed.

‘t Geen ’t oog niet gezien heeft en ’t oor niet gehoord,
noch opkwam in ’t hart naar het heilige Woord;
hetgeen God bereid heeft voor hen, als een schat,
die Hem hier op aard’ hebben liefgehad.

J.A.Offringa – Brandsma December 1969

 

MUMMIES VAN WIEUWERD

Onze mummies sluim’ren rustig door
(daar zijn ’t ook immers mummies voor)
en ‘bleven’ waar ze ‘waren’.
’t Experiment werd afgelast,
geen Bron en geen aardstralenkast
mocht dit geheim verklaren.

Hoe men dit zaakje ook beziet,
je snapt zowaar de houding niet
van onze stoere Friezen.
Want als er nu geen aardstraal is
(hierin gelooft heel Wieuwerd wis)
wat kan men dan verliezen?

Waarom dan alles tot en met
verzegeld en op slot gezet,
de weg der minste weerstand?
Wij laten immers ieder vrij
in deez’ verlichte maatschappij,
en zéker hier in Friesland!

Gesteld: de mummies gingen heen
(ze deden dit reeds, lang geleen)
wie moet hier nog om treuren?
We leggen ’n nieuwe voorraad aan,
wat kippen, geiten, ’n pelikaan,
en zien ’t opnieuw gebeuren:

dit zéér unieke droogproces
(waarvan mevrouw de kosteres
aan ieder die ’t wil horen
graag tekst en uitleg geven zal).
‘k Zie stromen van toeristen al,
veel meer dan ooit tevoren.

Als onderwijl kwam vast te staan,
des aardstraals onbetwist bestaan,
met zeker deez’ conclusie:
Aardstralen blijken dus een feit.
Voorbij is alle narigheid,
geharrewar en ruzie.

Wordt in je huis een proef verricht,
ik wed dat j’ op een aardstraal ligt,
of zit, al naar behoren.
Elk schaft zich vlug een kastje aan,
de kwalen vliegen naar de maan,
men voelt zich als herboren.

Heer Bron, steenrijk, legt ieder jaar
een som op Wieuwerds dankaltaar,
’t is zaliger te geven . . .
En hiermee eindigt ons verhaal.
Wij wensen u nog allemaal:
een lang, gelukkig leven . . .

J.A.Offringa – Brandsma 1970

DE KLEINE CANTORIJ

Hart’lijk gaan wij u bedanken
heer Van Ooijen, met uw koor.
Heerlijk klonken jullie klanken
heel de hal en gangen door.
De gewaden, heel correct,
tot in de puntjes, zeer perfect,
fluit, piano liet zich horen,
‘t kon ons altijd zeer bekoren.

Leuke knapen, jonge mannen
gaven hier hun krachten aan,
met de baard-keel-periode
is ’t naar ’t schijnt voorgoed gedaan . . .
Men heeft baard of heeft het niet.
D’ eerste dráágt hem, dat je ’t ziet.
En de baarden zongen machtig,
vol van overgave, prachtig!

Dank aan allen, ook bijzonder
aan ’t Ontspanningscomité.
Elk die zingen kon deed mede
om te delen in de vree
van het Paaslam, dat geslacht,
redding en verlossing bracht
aan de mensen die geloven.
Heer, straks danken w’ U hierboven!

J.A.Offringa – Brandsma
1970

ALDLÂN ALFABET
A
Aldlânstate, heel statig en fier
B de Bewoners die wonen alhier
C de Commissies van velerlei aard
D de Directie, onz’ waardering zeer waard
E de Entree, straks weer extra versierd
F zijn de Feesten, hier somtijds gevierd
G de Gezondheid, ons grootste bezit
H is de Humor, die houdt iemand fit
I dat is Ieder die dankbaar geniet
J zijn de Jaren nog in het verschiet
K is de Keuken met veel bezigheid
L zijn de Liften, tot dienst steeds bereid
M is het Moois wat natuur ons hier biedt
N ’t Negatieve, het leed en ’t verdriet
O Oudjaarsavond met bollen, geknal
P is de Pret die ’t lawaai geven zal
Q is een Quaestie van ja of van nee
R zijn de Rampen, ook zij tellen mee
S is Sint Nicolaas, met schimmel en Piet
T de Transacties die Pieterman biedt
U is het Uitgaan, per bus of per boot
V is de Vreugde die men dan genoot
W is het wand’len, ook rondom het huis
X de Xantippe, die hoort nergens thuis
IJ is de IJver, want alles moet klaar
 is de Zegen voor  ’t volgende jaar.

J.A.Offringa – Brandsma
November 1970

 

ERE WIE ERE TOEKOMT 

Een KOK, dat is een nuttig mens,
mag u gerust eens weten.
Heer Van der Werf, was u er niet
hoe kwam ’t dan met ons eten?

U slaagde met een ‘cummetje’
(zoals studenten ’t noemen).
Een aardig beetje mag u zich
hier zeker op beroemen.

’t Is een gelukwens meer dan waard.
“Proficiat”  bij dezen!
En dat u nog veel  jaren lang
een goeie kok mag wezen!

Uw werkzaamheden kan men met
dit maandblad vergelijken.
’t Gaat na veel zorg de keuken uit,
doch dank laat niemand blijken.

’t Is net als in een flink gezin,
men ploetert voor veel monden,
als ’t resultaat op tafel staat,
is ’t in een wip verslonden.

Dit geeft alleen al dankbaarheid.
Zij die het niet believen
die laten het gerust maar staan
om ’n ander te gerieven.

‘Wat ’n boer niet kent dat eet hij niet’,
zo was ’t in vroeger dagen.
Wij, in deez’ eigentijdse tijd,
krijgen verwende magen.

Wij danken u, en heel uw staf,
die ’t keukendom regeren.
Wij eten héérlijk, ’t dient gezegd.
BRAVO dus, dames, heren!

J.A.Offringa – Brandsma
1970

VERNIEUWING

Vernieuwing is zo af en toe
voor alle dingen nodig.
Dit maandblad kreeg een nieuwe naam,
dat was niet overbodig.

Bij Pelikaan dan denk je steeds
aan woeste wildernissen.
Daar huist zo’n vogel, en zoiets
kan men gevoeglijk missen.

Heel de natuur gaat straks zich weer
in ’t nieuwe pakje steken.
We lazen hier al heel wat van,
doch ’t is nog niet gebléken . . .

Ook de directie werd vernieuwd,
de een maakt plaats voor d’ ander.
Men komt en gaat hier op zijn tijd,
zo met en voor elkander.

Als ’t eerste lustrum wordt herdacht,
gaat ’t ook weer NIEUW beduiden.
Dan draait en speelt vast ’t orgel lang
om ’t volgend’ in te luiden.

Tot slot wordt álles eens vernieuwd,
de hemel en de aarde.
Voor allen die gelovig zijn
van d’ allergrootste waarde.

Hier lijden en hier strijden wij,
aan alles onderhevig.
Waaráchtige vernieuwing stráks,
niet tijdelijk, maar eeuwig!

J.A.Offringa – Brandsma

 

HET IS BELANGRIJK TE WETEN
WAT ONBELANGRIJK IS

Wij lazen in ’t Fries Landbouwblad
deez’ interessante spreuk.
Zoiets zit soms veel wijsheid in,
en vaak ook is het leuk.

Bij nader inzien echter, kwam
ik al tot dit besluit:
Hier kun je mee beginnen, maar
je komt er moeilijk uit!

Wat voor de een belangrijk is,
vindt d’ ander waardeloos.
Zo is het altijd al geweest,
en blijft het ook altoos.

Wat WERK’LIJK onbelangrijk is,
dat heb je spoedig door.
Daar hoef je heus geen HTS
of HAVO/MAVO voor.

Wat SCHIJNBAAR onbelangrijk is,
kan waardevol nog zijn.
Een vriend’lijk woord, een daad, hoe klein,
werkt soms als medicijn.

Beginnend bij jezelf, dan schiet
een ieder hier tekort.
Het is maar of je dat wilt ZIEN
én hoe ’t begrepen wordt.

Belangrijk is ook als men weet
wat zéér belangrijk is.
Dát lijkt ons nog het beste deel,
dan gaat het nimmer mis.

Ons overgeven aan Gods wil,
dan wordt het einde licht;
en staan w’ als zondaars onbetwist
REIN voor Zijn aangezicht.

J.A.Offringa – Brandsma
1970

NIEUWJAAR 1971

Een spiksplinter nieuw jaar
ligt weer vers voor ons klaar,
als een onoverzicht’lijk gegeven.
Met een zekere schroom,
waar ik niet aan ontkoom,
gaan we dit nieuwe tijdperk beleven.

Zal weer dit, zal weer dat,
vul maar in, altijd wat,
in veel opzicht zal ’t zelfde weer wezen.
Rampen hier, honger daar,
oorlog . . . houd je maar klaar,
en men leeft of er niets valt te vrezen.

’t Gaat ons hier nog heel goed,
welvaart zelfs, overvloed,
alles heel oppervlakkig bekeken.
Wát je hoort, ziet of leest,
’t laatste nog wel het meest,
is het heus wel iets anders gebleken.

Doch . . . de moed er maar in
bij dit nieuwe begin.
Is er Iemand waarop we gaan bouwen?
Het is God, die NIET dood
is, doch helpt in de nood
álle mensen die op HEM vertrouwen!

J.A.Offringa – Brandsma
1971

PASEN 1972

Het paasfeest valt dit schrikkeljaar
op twee en drie april.
De lijdensweken zijn voorbij,
het maakt ons blij en stil.

Toen Jezus uitriep: “Het is volbracht!”
nog hangend aan het kruis,
werd, wie gelooft, de weg gebaand
naar ’t eeuwig vaderhuis.

Die weg alleen is ons behoud.
Want wij zijn stuk voor stuk
bang voor de dood, God schiep de mens
voor ’t leven en geluk.

Maar zonde kwam, het mensdom viel,
en liefde kweekt ook haat.
Jaloersheid speelt een grote rol,
zijn wij hierbij gebaat?

Alleen Gods eengeboren Zoon
bracht ons de redding aan.
Opdat w’ in eenvoud en geloof
Zijn hemel binnengaan.

J.A.Offringa – Brandsma
1972

PINKSTEREN 1972

’t Meest opzienbarend is het feest
van d’ uitstorting der Heil’ge Geest.
Een zeer mysterieus geval
dat, wie gelooft, verblijden zal.

Doch weinig staat men hierbij stil,
want elk die uitgaan kán en wíl
denkt veelal: dít nog tot besluit
dan zijn ‘die dagen’ maar weer uit!

Het is een groots gebeuren. Ja
kijk er uw Bijbel maar op na.
In Handelingen 2 vooral
leest u ’t belangrijkste van al:

Toen men in massa was bijeen,
en plots een felle wind verscheen,
kwamen er tongen als van vuur,
zomaar, in ’t vroege ochtenduur.

En zetten zich, zo was ’t beloofd,
op de aanwezigen hun hoofd.
En elk begon van stonde af
te spreken, zo de Geest ’t hun gaf.

Het gaf veel opzien en kabaal,
want ieder hoord’ in eigen taal
de grote daden Gods verstaan,
al kwamen z’ overal vandaan.

De Parthen, Meden, Arabier,
inwoners daar, inwoners hier,
ze waren allen erg van streek
zoals uit al hun daden bleek.

O Vader, dat Uw liefde ons blijk.
O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk.
O Geest, zend Uwen troost ons neer,
Drieënig God, U zij al d’ eer.
Amen

J.A.Offringa – Brandsma

ZO ZIE IK HET

Barend B. en Bokma’s borrels
pasten prima bij elkaar.
d’ Excellentie laat zich rijden,
voor ’t verkeer dus gen bezwaar.

Nog wat voorraad mee naar huis zelfs,
zo voor ’s avonds is ie fijn!
Zal ’t een ‘jonge’ of een ‘oude’,
moeder of de dochter zijn.

Economisch (goed bekeken)
zit zo’n zaakje zeker goed,
en onz’ zwakke drinkebroertjes
putten hieruit slappe moed . . .

Al dat spreken, confereren
(Brussel zorgde wel voor bier)
om zo’n droge keel te laven,
Bokma’s borrels waren hier!

Jelle ZIET het, Barend DOET het.
Wat ’t verschil hiertussen is?
Wie het DOET wordt licht beneveld,
wie het ZIET blijft lekker fris.

Onze broeders drankbestrijders
ergeren zich geel en groen.
Moest onz’ knappe lijstaanvoerder
nu per se dit werkje doen?

Straks dan brengen we eendrachtig
onze stem uit op Lijst 4!
’t Gaat tenslotte om ’t beginsel,
niet om Bokma, of om bier.

J.A.Offringa – Brandsma

SCHRIJF HAASTIG!

Dreigt hier iets naar de maan te gaan?
Nog wel met ’t mooie jasje aan?
Daar zijn we lelijk van geschrokken.
Al eerder werd kritiek geuit,
wat drommel haalt men nu weer uit
en wie blijft zitten met de brokken?

Die dalen neder op het hoofd
van ’n heer, van eer en leer beroofd,
om ’t zaakje nog wat recht te zetten.
Wij voelen ons genomen hoor
en doen er dus geen slag meer voor,
wil daar maar even goed op letten.

Eens duidd’ een lijst met namen aan,
vooral met ’t maandblad door te gaan:
o nee, dát wilde men niet missen.
Wij dachten: fijn, zo gaat ie goed,
elk grijpt nu naar de pen met spoed.
Wat kan een mens zich al vergissen.

Dat deze maand wat triestig is,
veel ziekte, leed en droefenis,
doet met dit alles niet ter zake.
Dat is al jaren het geval,
zo is ’t nu eenmaal overal,
nee, hier is meer van luiheid sprake.

Dat men niet kán, geen sprake van.
Dat men niet wíl (die WIL die KAN),
en is dus op zichzelf geen reden.
Wat zelfkritiek doet niemand kwaad,
is leerzaam, en een goede raad.
Dan zijn we allen zeer tevreden.

J.A.Offringa – Brandsma

HOOP DOET LEVEN

Hoera voor ons maandblad DE PELIKAAN,
dat na deze ingreep mag blijven bestaan.
Zoiets is soms nodig, vervalt men in sleur . . .
niet prettig voor de zéér geacht’ redacteur.

Want deze begaafde, bescheiden figuur,
verdiende meer aandacht voor deze lectuur.
Reeds bijna twee jaar gaat het maandblad nu rond,
maar of het voldoende waardering steeds vond?

Men zingt en biljart en men maakt gymnastiek . . .
voortreflijk . . . houd ’t lichaam vitaal, sterk en kwiek!
Vergaderen, bridgen, men wordt het niet moe,
doch eens wat te schrijven, daar kómt men niet toe.

Hoezeer nu zo’n blad in ’n behoefte voorziet,
(’t gaat niet om onszelf, meen dat asjeblieft niet!)
hier zijn óók bewoners die míssen zo veel,
ze nemen aan festiviteiten geen deel

omdat ze niet kúnnen, gehandicapt zijn,
iets aardigs te lézen is dan nog wel fijn.
Doch nu wordt het anders, daar gáán w’ allemaal,
elk weet wel iets leuks uit zijn levensverhaal.

Al zingt ieder vogeltje zo ’t is gebekt
(d’ een lacht waar de ander geen spiertje vertrekt)
in beide gevallen: we houden het fijn,
vergeten niet waar we bewoners van zijn.

J.A.Offringa – Brandsma

FOEI DIE ROEK

Ons aller haasje schitterde
steeds door afwezigheid.
Wij vroegen ons bezorgd al af
waar zit het beest altijd?

Doch gisteravond zag je ’em weer,
genietend ’t malse gras.
’t Was koud en rustig, daar geen mens
meer aan de wandel was.

’t Werd voor ons haasje nu direct
geen onverdeeld genot.
Een flinke roek vloog op hem af
en dreef met ’t beest de spot.

Iets verderop stond váder roek,
wat forser nog van stuk.
Bleef echter op een afstand en
dat bleek een groot geluk.

Want Ma die kon ’t alleen best af.
Gaf zij de haas een pik
dan ging zijn rechterpoot omhoog,
ontving z’ een flinke tik.

Ze deinsde dan iets achteruit,
was spoedig weer paraat.
Het werd een spel van kat en muis,
d’ één pikt en d’ ander slaat . . .

‘k Maakt’ in mijn jeugd veel paarden mee,
nu kijk je naar een haas.
Een kinderhand is gauw gevuld,
vandaar dit haas-relaas.

J.A.Offringa – Brandsma

VOORBIJ</strong

Wat gaat toch alles hier
ontstellend vlug voorbij.
De zomer ging weer heen
gevolgd door herfstgetij.

Vakantiegangers troffen
een prachtig zomerweer;
men zocht het ver van huis
of streek dichtbij maar neer.

De een fijn uitgerust
een ander dubbel moe,
het is voorbij, en elk
gaat naar zijn werk weer toe.

Wie ziek, gehandicapt,
of plots heel eenzaam is . . .
ook dit gaat straks voorbij,
al blijft steeds het gemis.

Dient men nu bij dit feit
niet even stil te staan?
Voor ieder onzer breekt
straks het VOORBIJ ZIJN aan.

Ons leven, jong of oud,
is telkens in gevaar!
Men wordt hier daag’lijks mee
geconfronteerd nietwaar?

Voor wie gelóóft is ’t NIET
VOORBIJ, begínt het pas,
zoals het in Gods raad
voor ons besloten was.

De wereld gaat voorbij
én haar begeerlijkheid.
Doch wie de wil van God doet,
blijft in der eeuwigheid!

J.A.Offringa – Brandsma