BILDTSE PLAATSEN – nr 13 – FL2 = teugenover Ouwedyk 976

Douwe Zwart – Bildtse Post, 30-5-2005

 

Een brug

Hadden we vorige week anno 2005 nog een huis en schuurtje die als een echo ons aan een verdwenen boerderij deden herinneren, van de Franeker plaats die we nu bespreken, is helemaal niks bewaard gebleven. Of toch wel? Tussen het Sybrenspâd en OBD 961 (of tegenover de inrit naar OBD 976) ligt over de Oudebildtdijkstervaart, nog al tamelijk onbeholpen, een brug. En in het verlengde van die brug stond tot 1878 een grote boerderij.

Op de hier vaak aangehaalde kaart van Jan Jansz uit 1570 staat bij deze boerderij Iob Boiens geschreven. Jan Jansz tekende de gebruikers aan op zijn kaart en die hoefden niet per se pachter te zijn. We vinden Job Boijens in de oudste gegevens over het Franeker land, van 1593, niet terug. Wel ene Jan Jobsz en dat zal zijn zoon zijn geweest. Deze Jan Jobsz kwamen we vorige week tegen toen hij de plaats van zíjn zoon overnam. Hij was voor de tweede keer getrouwd met Elisabet Joris en haar komen we tegen in een hypotheekakte van 23 mei 1621: “Lijsbet Joorisdr als erfgen van haer wijlen man Jan Jobs, heeft vercoft en overgedragen aen Joris Aeriensz en Antie Gossesdr, egtelieden, met consent van Dr. Focco Feijckensz, adviseur in de Hove van Vriesland, als curator over Antie Gossedr, de bruijcma van 21 morgen Billandt van de stad Franeker; hebbende Jacob Sijmons ten oosten, Sijbren Jans Cramer ten zuijden, Hendrick Philips ten westen, de olde zeedijck ten noorden; met noch 20 morgen 480 roede nijeuwe bedijckte Billand met d’aenwas, streckende vande olde Zeedijck aff ten noorden over de geheele cavel en scheijdende af bij seeckere greppel tusschen d’egtelieden coopers en mijn verkooperse landen, bij Job Jans althans gebruijckt, met vrije reed naar de Olde en Nijeuwe Zeedijck, totdat de nieuwe rijdwegen gereed zijn; daertoe vercoft d’huijsinge en schuijre cum annexis tafels banken etc. IJder morgen voor 408 caroligulden.”

We leren hier en passant dat de Boonweg na 21 jaar nog niet gereed was! Joris Adriaensz was dus de nieuwe pachter. Elisabet Jorisdr was een tante van hem. Lang heeft Joris hier niet gewoond, want in 1631 was zijn vrouw Antie Gosses de pachter en in 1640 huurde zij de plaats opnieuw voor een termijn van het Franeker stadsbestuur. Ze zal wel hulp hebben gehad van haar zonen. Een daarvan was in 1655 de pachter: Gosse Jorisz. Hij verliet in 1660 de plaats en er volgde huistaxatie. Gosse Jorisz kreeg voor “huijsinge, schuijre, cleijnhuijs, hecken, heckstocken ende 2 bruggen” 4.961 goudguldens en voor “de hovinge, bomen en plantagie” nog eens 112 caroliguldens. Later was hij boer op het Nieuw Bildt onder St.-Annaparochie.

 

Familie De Groot

Gosse Joris werd opgevolgd door Reinder Claesen die getrouwd was met Antie Gerbens. Reinder Claesen was behalve een vermogende boer ook ontvanger van de gemeentsomslagen te St.-Jacob. Hij woonde op boerderij De Kas (nu Middelweg-west 243) en kennelijk liet hij de plaats die we hier nu behandelen, bemeieren.

De Kasman werd in september 1696 opgevolgd door Ocke Haijes. Hij en zijn vrouw Sijtske Thomas kwamen oorspronkelijk uit Pingjum. Toen zij in 1698 de koopsom van huis en schuur nog niet hadden voldaan, grepen de “Gecommiteerden uit de crediteuren der stad Franeker” in en moesten de Pingjumers letterlijk het veld ruimen. Kennelijk om zulke moeilijkheden in de toekomst te voorkomen, kocht de stad Franeker de gebouwen van de afgaande pachter Ocke Haijes. Ze werden dus voortaan met het land verhuurd.

Nieuwe huurder was per 1699 Cornelis Wops. Hij trouwde in 1693 met Maartie Hendricks en in 1713 met Lijsbet Jans. Cornelis Wops overleed in 1728. De weduwe en de kinderen Wop en Hendrikje schreven in 1729 opnieuw in voor de nieuwe inhuring tot 1741. Toen werd Wop Cornelis (de Groot) huurder. Hij was getrouwd met Tietje Clasen en was ook pachter van de Franeker plaats ten westen van deze. Dit bleef zo tot 1788. Toen werd zoon Jan Wops de Groot huurder van de plaats hiernaast (zie vorige week) en zoon Cornelis Wops de Groot kwam te wonen op de boerderij die we hier behandelen. Cornelis (in de volksmond Krelis) was getrouwd met Neeltje Dirks en zij kregen in de jaren 1773-1784 zeven kinderen, waaronder Antje. Deze dochter trouwde met Piebe Berends van Rozendal en hem vinden we voor 1798 terug als de pachter van deze plaats die toen 20 morgen en 225 roede groot was. Hij was trouwens ook gemeenteontvanger.

 

Rotachtige zinkingziekte

Boer Piebe overleed hier op de boerderij in januari 1816. Dat was natuurlijk een strop voor weduwe Antje. Haar bleef echter niks bespaard want in de herfst van 1820 brak er een paardenziekte uit in haar stallen. Men was vroeger als de dood voor enge ziekten en daarom rapporteerde Johannes Lambertus Huber, grietman van het Bildt aan veearts Pas te Hallum dat er zich op woensdag 25 oktober 1820 “eene besmettelijke ziekte onder de paarden van de wedúw Piebe Berends van Rozendal en Dirk S. de Jong heeft geopenbaard en zoo gelast ik U om zich derwaarts te begeven.”

48 uren later verwittigde grietman Huber de gouverneur van Friesland dat er “in de tijd van drie dagen acht van hare paarden gestorven zijn, en de negende of laatste nog ziek in de stal ligt op welks behoud geene hoop gesteld wordt.” Ook breidde de mysterieuze ziekte zich uit. Op 26 oktober vielen twee slachtoffers in de stallen van boerin Antje de Groots buurman, Dirk Sijbes de Jong. De stallen werden behandeld met “de gewone zoutzuure berooking” om erger te voorkomen. Ook de omwonende veehouders werden verzocht dat te doen. Veearts Pas vermoedde dat het hier ging om “eene rotachtige zinking ziekte,” maar had toch zijn twijfels en liet nog een tweede veearts – ene Greuve – overkomen. Onderwijl stierf ook het negende en laatste paard van Antje de Groot.

Op 31 oktober schreef de grietman andermaal naar de gouverneur. “Volgens heden bij mij ingekomen berigt, zijn de zes paarden ten huize van Dirk S. de Jong tans alle meer of min aangetast, twee van derzelvens zijn reeds nedergevallen, waarvan men ook het ergste vreest, de andere vier zijn nog staande gebleven.” In totaal zouden vijf paarden bij Dirk de Jong de dood vinden. In de nabijgelegen stallen werd voortdurend de beroking toegepast en het liet zich aanzien dat de besmettelijke ziekte was beteugeld.

 

Opnieuw slachtoffers

Ondanks dat het door de gouverneur streng verboden was, werden er in de besmette schuur van Antje de Groot toch weer twee paarden gestald. Toen de grietman hiervan in kennis was gesteld, schoot hij in zijn stoute laarzen en toog als de wiedeweerga naar de Oudebildtdijk. We laten Huber zelf aan het woord: “Ik heb mij ten huize van de wed. van Piebe B. van Rozendal begeven. Op de gewone stal was een klein paardje of stik, dat er 10 a 12 dagen geleden was gebragt, zijnde tans ook ongesteld en hing in zeelen. En ten opzigte van de twee paarden waarvan ik bij gerugt gehoord had, dat aldaar op stal zouden zijn gebragt, en gestorven, heeft de jonge Rozendal mij berigt, dat eenen Jan Johannes, hengstehouder te Oosterbierum, laatstleden maandag twee van zijn paarden aldaar had gebragt, om gedurrende de winter te worden gevoederd, dat de paarden gezond waren gebleven tot vrijdagmorgen vier uur, wanneer een derzelve ter aarde viel, de andere ten 10 uuren, en ‘s avonds waren reeds beide gestorven.”

Veearts Pas heeft met hulp van de huisarts (!) van St.-Jacob, dokter Æneé, de paarden opengesneden en zij hebben over hun bevindingen een rapport gemaakt dat zij naar veearts Greuve te Leeuwarden stuurden. Alle narigheid eindigde met nog meer narigheid. De grietman kreeg een uitbrander van de gouverneur omdat de veldwachters niet hadden weten te voorkomen dat er nieuwe paarden in de schuur van de weduwe Rozendal werden gebracht. De veldwachters kregen op hun beurt een uitbrander van de grietman. En zo eindigde deze al trieste zaak in nog meer mineur.

 

Nieuwbouw

Antje Cornelis de Groot hertrouwde in 1822 met Foppe Sijberens Dijkstra, wagenmaker te St.-Jacobiparochie en verliet de plaats. Zij kwamen te wonen op de zuidzijde van het Oosteinde in St.-Jacob, niet lang, want de wagenmaker overleed in 1824.

We gaan terug naar de Oudebildtdijk. Landbouwer Sijberen Klasen de Groot nam (waarschijnlijk in 1822) de plaats over en hij woonde hier met zijn vrouw Eeke Dirks Siderius en kinderen tot 1848.

In 1832 werd de boerderij vernieuwd. In de LC van 2 juli dat jaar verscheen de volgende advertentie: “Burgemeester en Wethouders van Franeker besteden aan op het Raadshuis aldaar het bouwen van een nieuwe huizinge en schuur op de Stadsplaats onder St. Jacobi-Parochie, thans door Sijbren Klazes de Groot als huurder bewoond. Franeker, 20 Juni 1832.” Ook het verfwerk werd aanbesteed, Jan Bakker, meesterverver te Franeker nam het aan voor ƒ 110,=.

 

Vrijdag de dertiende

Lang heeft deze boerderij niet in de nieuwe verf gezeten. We lezen in een Leeuwarder Courant van 1843: “Vrijdag 13 October des avonds omstreeks 8 uur, barstte een buitengewoon hevig onweer boven Noordwest-Friesland los. Te Pietersbierum sloeg de bliksem in de toren, die met de kerk geheel uitbrandde, evenals een boerderij. Te Sexbierum werd de rogmolen getroffen, doch de brand werd geblust. Op Het Bildt woedde het onweer in zijn volle hevigheid, terwijl daar te midden van storm en stelpenden regen en hagel, geweldige vuurstralen als vlammen aanhoudend door het luchtruim vlogen. Kort nadat men omstreeks half 10 de branden in de Biermen ontdekt had, zag men ook hier 2 boerderijen ten zuiden aan de Oude Bildtdijk o/d St. Jacobi-parochie in volle vlam staan, die bij de dichte duisternis geheel de omtrek verlichtten. De ene ten noordwesten van het dorp, een der Franeker plaatsen, bewoond door Sijbren Klazes de Groot; de hele schuur met de oogst van graan en hooi brandde af, het woonhuis bleef behouden. De andere ten noordoosten van het dorp, nabij de Oosthoek, bewoond door de eigenaar Mientje Roelofs Tjepkema, in 1841 nieuw gebouwd en een der mooiste plaatsen van Het Bildt; ook hier bleef het woonhuis gespaard, waartoe de brandspuit van St. Anna-parochie het hare deed. Nog een derde plaats onder St. Jacobi-parochie, van de heer N. Ypeij, werd getroffen, doch de brand werd geblust.”

Met recht een vrijdag de dertiende… De grietenij het Bildt boekte ƒ 100,= als onvoorziene uitgaven. Het was de beloning voor de brandspuitgasten die zich verdienstelijk hadden gemaakt bij de branden op 13 oktober.

 

Einde winkelhaak

Wat neer gaat, komt omhoog en dus duiken we nogmaals in de oude jaargangen van de LC: “27 April 1844. Burgemeester & Wethouders van Franeker besteden publiek aan op het Raadhuis aldaar het  opnieuw opbouwen van de schuur en herstelling der woonhuizinge van de verbrande boerderij onder St. Jacobi-Parochie bij Sijbren Klazes de Groot in huur, met bijlevering van alle materialen. (w.g.) S. Stinstra, burgemeester; P. Fontein, secretaris.”

Sijberen Klazes de Groot verliet de plaats in 1848. In april dat jaar hield notaris Oebele Braunius Oeberius boelgoed. Te koop waren ondermeer vijf koeien, acht paarden, zes schapen, karnmolen en meubelen. Trouwens, zou Sijberen Klazes de Groot ooit hebben kunnen bevroeden dat er anno 2005 een “pâd” naar hem is vernoemd? Wij denken van niet.

Uit de kadastrale kaart van 1832 maken we op dat het hier ging om een grote winkelhaakboerderij, gelegen ten westen van de bijbehorende brug over de Oudebildtdijkstervaart. De schuur stond in het verlengde met de Oudebildtdijk en het woongedeelte stond naar het zuiden gericht.

Gardenier Paulus Hiemstra volgde Sijberen Klasen de Groot op, maar hij woonde hier niet alleen. Werklieden woonden bij hem in. Het huis was toen gesplitst; het had meerdere huisnummers. Na hen woonden hier omstreeks 1860 nog gardenier Jan Adams van Dijk en akkerbouwer Jacob R. van der Zee. De laatstgenoemde vertrok met vrouw en kinderen in maart 1864 naar Jubbega. Het was toen echt een komen en gaan van bewoners. We hebben hier te maken met een boerenbedrijf in verval, alhoewel de schuur nagelnieuw was.

Het meeste land was bij omliggende boerderijen ondergebracht. Het grote boerenhuis was opgedeeld in kamers, met in elke kamer een arbeidersgezin, soms grote, soms nog groter. Het oude boerenhuis zal hoogstwaarschijnlijk voor een trieste blik bij de mensen hebben gezorgd.

Een van de laatste bewoners willen we hier nog noemen: koopman Arjen Cornelis van Rozendal en zijn vrouw Siebetje Meintes Meinsma verhuisden met hun twee kinderen in december 1868 van Mantgum naar hier. En we kennen hen, want we zijn hen eerder tegengekomen als bewoners van het huis en schuurtje verderop (OBD 1005).

Deze Franeker winkelhaakboerderij is gesloopt en dat leren we uit een brief van de Ontvanger der Registratie en Domeinen gericht aan het bestuur van de gemeente het Bildt: “Bij publieke verkoop ten verzoeke van het Gemeente Bestuur te Franeker, gehouden door den notaris M.G. Schat aldaar dd 20 October 1875 is op afbraak verkocht eene huisinge en schuur onder St. Jacobi Parochie. Volgens de condities moest de amotie binnen 8 weken na den 13 mei 1876 plaats hebben. Koopers zijn geworden Heerke Meinderts Hibma, landbouwer te Pietersbierum, van perceel 1 (schuur met kamer cum annexis) en Gerrit Brugsma, timmerman te Franeker van perceel 2 (voorhuis cum annexis). Ik neem de vrijheid U Edel Achtbaren beleefdelijk te verzoeken mij wel te willen meedelen of de afbraak reeds heeft plaats gehad.” Het antwoord was een verscheurend ‘ja’.

Het perceel waar de boerderij ooit vier stond, waar hij afbrandde, maar waar hij ook weer herrees, werd tenslotte verenigd met de voormalige boomgaard en het werd bouwland.