BILDTSE PLAATSEN – nr 34 – Stadhouwersweg 80

Douwe Zwart – Bildtse Post, 24-8-2005

 

Baernt Bucho ab Aytta

Na de Westhoeksterweg, de Kadal en de Koudeweg vinden we aan onze rechterhand andermaal een weg, ditmaal de Stadhoudersweg, vroeger Noorderweg geheten en nog eerder ook wel aangeduid met Zandweg. Zo belanden we ook in een andere kavel: de Cansseliers off mr. Baent Bucho cavel, zoals hij in de Bildtrekeningen genoemd wordt. Met deze kavel was iets vreemds aan de hand; het was privé-eigendom van Baernt Bucho.

Deze in 1465 te Swichum geboren Bucho was priester van Oldehove te Leeuwarden en beklaagde zich in oktober 1515 bij Stadhouder Floris van Egmond over de gang van zaken op het Bildt: “Die Gellersche leggen de landen sulcke biswaringe op, dattet niet een mensche soe koen is, buten steden, op sijn eigendom tho comen. Hebben ook die Gellersze 10 of 12 huuszen op den Bildt gebrant, onsen dienstluden, die wij daer tott bescharminge der Bildt hadden gelecht, doetslagen ende gefangen ende noch gefancklickholden; ock soe maecken sij omslagen op den platte landen om gelt te crijgen.”

Baernt (of Bernardus) Bucho ab Aytta werkte van 1499 tot 1515 als raad aan het Hof van Friesland en was rond 1520 pastoor te Leeuwarden. Hij adopteerde zijn neef Wigle (dr. Vigilius ab Aytta), later topambtenaar aan het hof van Kavel V. Van de keizer verwierf Bucho in 1516 het recht van vruchtgebruik van 100 morgen Bildtland zonder daarvoor huur te betalen, voor bewezen diensten. Deze bonus genoot hij levenslang. Bucho overleed in 1528.

Volgens bewaard gebleven stukken betreffende de meting van het Bildt in 1509, werd het land de Cantzlers cavel genoemd. Dus de bedijkers (de heren Wijngaerden en Beuckelaer) verpachtten dit aan de kanselier die het dan weer onderverhuurde. Later waren Baernt Bucho en Harman Koenen de pachters van 217 morgen en 169 roede, waarvan Bucho dus 100 morgen tot zijn eigen profijt had. Bucho inkasseerde dus zelf de pacht. Wie de pachters waren is onbekend. Ook de ligging van deze Buchokavel is niet helemaal duidelijk. Hij lijkt versnipperd te zijn, maar het land ten oosten van de Stadhoudersweg, gelegen tussen de OBD en de Van Harenstraat zal naar alle waarschijnlijk de bewuste 100 morgen zijn geweest. De Cansseliers off mr. Baent Bucho werd in het oosten begrensd door een kaarsrechte sloot die de lijn OBD 328 – Grietmansstraat volgt.

 

De familie Van der Meij

Niet eerder dan in 1536 vinden we dan een echte pachter: Frans Jansz van der Meij woonde op de boerderij in de hoek van OBD en Stadhoudersweg. Hij was getrouwd met Claesge Damus. Hij was hier pachter van 24 morgen en 38 roede direct aan de Oudebiltdijk gelegen, “benevens een waterkreeck van 292 roede”, dus van bijna een halve morgen (ongeveer 48 are). Dat was een aardig vijvertje! Voor 1554 verwierf hij het pachtrecht van ongeveer 6 morgen van Hendrick Jans Vermeije (= Van der Meij), een broer van hem en bovendien buurman (zie volgende week). Nadat hij voor 1566 het pachtrecht van nog eens ruim 2 morgen kocht, komt Frans Jansz van der Meij in de Bildtrekening van 1574 hier als pachter voor met 32 morgen en 228 roede. Ook was hij nog pachter van de kreek, alsmede van onbedijkt Bildtland. In 1547 pachtte hij extreem veel buitenbildtland; kavel 27, 26, 25 en 24 werden door hem gepacht. In 1574 gebruikte hij bij zijn boerderij kavel 23 en 22 die respectievelijk ten westen en ten oosten van de Schuringaweg lagen. Voor 1600 vertrok Frans Jansz van der Meij naar Marssum.

Op de onlangs herondekte Gabbemakaart van 1584 staat Lenert Fransz als pachter bij deze boerderij geschreven. De plaats behelsde toen 38 morgen op het Oud Bildt. Lenert was een zoon van Frans Jansz van der Meij en Claesge Damus en trouwde met Adriaentijen Claes Barthoutsdr, een dochter van de boer aan de Koudeweg (nu Van der Staag, Koudeweg 21).

We weten dat de Bildtrekeningen van 1575 tot 1628 ontbreken. We kennen de pachter in 1574 bij naam. In 1629 was Arien Jorisz hier pachter. Kunnen we de ontbrekende jaren invullen? Ja dat kan. Rond 1600 was hier Jan Fransz van der Meij pachter. Hij was een broer van Lenert die we hier in 1584 op de Gabbemakaart aantroffen. Jan trouwde met Dieuwke Philips en zij kregen zeven kinderen, onder wie Philippus Jansz van der Meij. Deze Philippus is omstreeks 1560 geboren en trouwde met Aeff Jansdr, destijds weduwe van Cornelis Dominicus. Toen Philippus het tijdige voor het eeuwige inruilde, was de huwelijkslust van Aeff nog niet geblust. Zij trouwde toen voor een derde keer en nu met Adriaen Jorisz en zo zijn we thuis bij de pachter van de plaats die we hier behandelen: Arien Jorisz.

Hij pachtte in 1629 hier 16½ morgen en de complete 23ste kavel van ongeveer 27 morgen (lag/ligt direct ten westen van de Schuringaweg). In 1638 toen de Staten van Friesland het Nieuw Bildt verkochten, werd Arien Jorisz koper van kavel 23. De Oudbildtplaats kocht hij echter niet. In 1640 was de weduwe van een zoon van Arien Jorisz stemhouder. De overleden zoon heette Joris Ariensz en hij was getrouwd geweest met Antie Gossesdr. In 1655 stond een broer van Joris Arien Jorisz hier als pachter te boek. Hij heette Cornelis Arien Jorisz. Met nog een andere broer Pijter Arien Jorisz was hij eigenaar van kavel 23. Cornelis trouwde met IJttie Andeles en zij kregen drie kinderen: Arien, Antie en Andle. Die kinderen waren in 1670 stemhouder. Ze waren dat in 1666 ook reeds als minderjarige wezen. Omdat hun navel nog op kniehoogte zat, werden er curatoren aangesteld die minitueus alle inkomsten en uitgaven registreerden, bijvoorbeeld ook van reparaties aan huis en schuur. We graaien in de weesboeken van het nedergerecht.

 

” Reparatieën “

“Int jaer meij 1669 verschenen heeft Hijlke Tiaerdts als huurder gededuceert: eerstelijk voor pacht, floreen samptdijx ende gemeentscosten, bij hem uijtgeleght: 582-17-2 (respectievelijk caroliguldens, stuivers en penningen – DZ).

Sake des jaars vervallende pacht, floreen, dijx en gemeentscosten, item nog bij den huurder verstrekt aan noodwendigheden vanden huisinge en sate: 119-0-2.

Item nog 30 caroligulden bij hem uijtgeleght voort slotten vanden put bij het huis.

Ende alsoo den rendant Gosse Joris aanden huurder heeft gestelt in contanten gelde 200-0-0 die haer competeerden van diverse oncosten wegens den kinderen landen door inbreuck der dijk vervallene.

Isbrand Jansen houtcoper betaalt ter sake hout aenden rendeerden huisinge noodwendig geconsumeert, totte reparatie dies verluit, specificatie en quitantie 6 november 1667: 127-17-12.

Dirck Pietersz guardenier aen Jacob Parochie betaalt voor hagedoorn bomen opden kinderen sate gebracht, specificatie en quitantie 19 maij 1667: 14-8-0.

Isbrant Jansen timmerman betaalt voor arbeijtsloon en geleverd hout ende spijckers, specificatie en quitantie 28 maij 1667: 22-22-12.

Hendrick Jacobs Hollander betaalt voor decken totte kinderen huijsinge gebesigt, quitantie 3 julij 1667: 33-0-0.

Reijn Ruijrdts betaelt voor vracht van decken totte kinderen huijs: 1-16-0.

Hendrik Harmens glasmaker betaalt verdient aenden kinderen huijsinge, quitantie 17 september 1667: 7-15-0.

IJdtie Jan Smits betaalt voor gelevert ijserwerck aanden huijsinge: 2-6-0.

IJdtie voorsegd noch betaelt ter causa voornoemt, quitantie 13 martij 1668: 7-12-0.

Reijn Sijdses tighlaar betaelt voor clinckers stien, volgens specificatie en quitantie 20 november 1667: 35-0-0.

Arien Cornelis betaalt voor deckloon aanden rendeerende huijsinge verdient, quitantie 28 Martij 1669.

Arien Cornelis Decker betaelt voor deckloon: 3-5-0.

IJdtie Jan Smidts wedue betaelt voor geleverd ijserwerck en arbeijtsloon aanden kinderen huijsinge: 4-10-8.”

Cornelis Hendrix betaalt verdient deckloon aanden huijsinge de rendeerenden toebehorende, quitantie 10 februarij 1670: 4-0-0.

Sijbren Riemers betaalt voor timmeren aanden kinderen huijsinge verdient, quitantie 6 julij 1671: 7-8-0.

IJpe Cornelis smid betaalt voor ijserwerck aanden kinderen huijsinge gelevert, quitantie 6 julij 1671: 8-19-8.

Betaelt voor kalck en andere matrialen aanden huisinge geconsumeert, quitantie 6 julij 1671: 5-11-8.

Hendrik Harmens betaelt voor ferven aanden kinderen huijsinge, quitantie 6 Julij 1671: 6-7-0.

Isbrand Jansen timmerman ende houtcoper betaelt voor hout ende arbeijtsloon aanden kinderen huijsinge gelevert, quitantie 4 julij 1671: 93-7-0″.

We laten de verdere uitgaven van “hout, spijckers, deck, glas, ijserwerck, clinckers, kalck en ferv” voor wat ze zijn. De weesboeken reppen ook over een huurcontract met Hijlke Tiaerdts waaruit blijkt dat hij reeds vanaf 1661 huurder was van deze plaats die toen omschreven werd als “de sate ende binnen landen, groot drie en twintigh en een vierendeel morgen old gepacht Billandt en dartien en een half morgen eijgen nieuw Billandt onder den sate behorende”.

 

Verkoop

Ook in een morgentalboek van 1674 komen de drie nagelaten kinderen van Cornelis Arien Joris en Ijtie Andeles voor; de plaats bestond toen uit 23 morgen en 159 roede land op het Oud Bildt. De kinderen en hun kinderen bleven vooreerst eigenaar van het pachtrecht. Zij waren ook eigenaar van OBD 487 (nu Teun S. de Jong, zie 500 x 52, aflevering 29). In 1710 verkochten zij beide plaatsen. Doordat er eigen Nieuwbildtland bij gebruikt werd, hebben we een proclamatie kunnen vinden: “Over ‘t gerechte de 1e proclamatie gedaan den 17 Maart 1710 – De burgemeester Rein Sickes Menalda cum uxore begeren bode en consent op de coop van de twee gecochte darde parten van navolgende sathen en landen met de huisingen, schuiren, luttichhuijs cum annexis daarop staande met hovingen, bomen en plantagie van d… soo en als het nog ongescheijden en ongedeelt over hoogh en laag de vercopers voor twee darde parten, en Arjen Cornelis des helft oom voor de resterende darde part is aan beërft en toebehorende, staande en gelegen onder anna parochie en bestaande voor eerst in een plaats bij vorengenoemde Arjen Cornelis bewoondt, waarvan de gepachte state Billanden alwaar de huisinge opstaat groot is drie en twintig morgen een hondert negen en vijftig roeden of anders soo groot of klein als ‘s heren Rentemeesters register is meldende, hebbende de erven van Pijter Hendrix ten oosten en zuiden, de rijdweg ten westen en de oude dijk ten noorden, dog is hier onder begrepen een stuck greide in de suijdhoeck van anna parochie gelegen, voorts mede de grond en eigendom van 13 morgen 337 roeden nieuw Billand sijnde de westerse helft vande 23 cavel, beijde beswaart met twee jaren huir Arjen Cornelis daar aan competeerde met jaarlijx van elk morgen gerede 27½ caroligulden, … …de noch ses morgen 468 roeden nieuw Billand sijnde de helfte van de oosterse cavel met de kinderen van … Oldaens mandelich en bij Obbe Jetsis in huire wordende gebruickt en beswaart met vier jaren huir ‘s jaars van ijder morgen te huir betaalende vijf en twintigh caroligulden en vijf stuivers (…)”

 

Schulden

Rein Sickes Menalda, destijds vroedsman te Harlingen was aldaar in december 1700 getrouwd met Lijsbet Hiddes Baas. Zij kregen een dochter Aaltje. In 1728 waren moeder en dochter eigenaar van huis en schuur met 32 morgen en 409 roede Oudbildtland. Ruim 20 morgen lag aaneen direct ten oosten van de Stadhoudersweg. Verder twee losse stukken aan en ten oosten van dezelfde weg, maar meer zuidelijker gelegen. De rest van het land lag verspreid aan weerskanten van de Hemmemaweg.

Aaltje Menalda trouwde in 1734 voor het gerecht te Harlingen met dr. Mathias Smit. Hij was advocaat te Franeker en weduwnaar. Aaltje erfde het pachtrecht van deze plaats die nu 33½ morgen op het Oud Bildt bedroeg. Op de Statenkaart van 1735 staat de kop-hals-rompboerderij evenwijdig aan de Oudebildtdijk getekend met het huis in oostelijke richting. Aaltje Menalda werd in 1753 eigenaar van dit land toen de Staten van Friesland het Oudbildtland verkochten. Ze betaalde voor 32¾ morgen 5.123 caroligulden, 10 stuivers en 8 penningen. De jaarpacht bedroeg ruim 256 caroligulden.

Aaltje Menalda en dr. Mathias Smit kregen een zoon. Hij heette Rein Smit, was secretaris van Barradeel en erfde deze plaats in 1790. Hij liet hier in 1791 een nieuwe boerderij bouwen. De ankers in de Westmuur getuigen hier nog van. Secretaris Smit had schulden en in de Leeuwarder Courant werden in februari 1797 de schuldenaars en schuldeisers van zijn boedel opgeroepen. Er werd een curatorium ingesteld en er volgde verkoop. Uit een koopbrief van 21 april 1797 destilleren we het volgende: “Jan Hannema coopman en Jacob Wassenaar notaris en Simon Wijma procureur, allen te Harlingen woonagtig, als geauthoriseerden curatoren over den geabandonneerden boedel van Rein Smit, old secretaris van Barradeel, woonagtig te Sexbierum en alzoo in die qualiteit bekennen met deezen publijcq bij strijkgeld verkogt en in waaren eigendom overgedragen te hebben aan Arjen Boijens en Claasje Claases echtelieden en huislieden en erfgezeetenen onder St. Anna Parochie navolgende vastigheden onder voorschreeven Parochie geleegen:

 

Uitwijk

  1. zeekere uitmuntend hornleeger ten deezen stemgeregtigd op no 18 met de huisinge, schuire, hovinge, boomen en plantagie cum annexis, Uitwijk genaamd, groot ongeveer twee morgen zijnde de huizinge en een gedeelte der tuin door de eigenaar zelve en ‘t overige gedeelte der tuin en hovinge door Frederick Hans als huirder gebruikt volgens huurcontract daar af zijnde (…); 2. twee en een half morgen bouwland zijnde aardappelland; 3. twee en drie vierde morgen met klaaver bezaaijd; 4. twee en drie vierde morgen bouwland bezaaijd met rogge; 5. twee en drie vierde morgen bouwland onbezaaijd; 6. drie morgen bouwland bezaaijd met garst; 7. drie morgen bouwland onbezaaijd; 8. een en tweede morgen bouwland bezaaijd met rogge; 9. een kamp land zijnde oude greide, groot ongeveer een half morgen; 10. een morgen bouwlands geleegen aan de noordkant van de oude dijk op het nieuwe Bildt onbezaaijd, vrij van reed en drift hebbende tot naastleegers de oude dijk ten zuiden, W. van Harens erven ten oosten, verkoopers ten noorden en de rijdweg ten oosten; 11. vier morgen dito aan twee stukken.” Dan volgen er talloze condities. We citeren er eentje: “(…) dat de coopers aan den teegenwoordige bewooners van het 1e percheel, Bouwe Folkerts cum uxore, moeten gunnen het regt van inwooninge aldaar tot aan 12 maij 1798 of aan deselve bezorgen een andere wooning tot wederzijds genoegen.”

De net geciteerde koopbrief van 1797 is het oudste document waarin gewag wordt gemaakt van de naam Uitwijk, maar de naam kan natuurlijk wel ouder zijn. Hij refereert aan de drukke scheepvaart van eertijds. Uitwijken betekent uit de weg, opzij gaan. De Uitwijk is kort voor uitwijkhaven, een plaatselijke verbreding in een kanaal of vaart waar schepen elkaar kunnen passeren of stil gaan liggen. Op de Statenkaart van 1735 zien wij een brede opvaart ten oosten van Stadhoudersweg 80 en loodrecht op de Oudebildtdijkstervaart liggen met twee korte maar brede inhammen, weer haaks op die opvaart gelegen, dus oostwest lopend. Deze situatie onderbouwt in onze ogen de uitleg van de naam.

 

Longziekte

Arjen Boijens Wassenaar en Claasje Clases Kuik overleden binnen vier dagen in het najaar van 1798. Hun zoon Klaas Arjens Wassenaar erfde deze plaats. Hij was assessor van het Bildt, getrouwd met Brechtje Jans Wassenaar en hij stierf in 1833 kinderloos. Een achterneef en naamgenoot erfde toen deze plaats. Hij was een zoon van Arjen Martens die een zoon was van Marten Arjens die een broer was van de overleden assessor.

Klaas Arjens Wassenaar en Brechtje Jans Wassenaar waren boer en boerin in de Westhoek (OBD 1059, nu P.J. Swart) en eigenaar van OBD 487 (nu T. de Jong) en lieten de plaats die we hier bespreken bemeieren. Door wie is niet bekend, maar in 1810 woonde hier werkman Jeremias Gaukes die zich in 1811 met de verplichte naamsaanneming, naar zijn beroep, Meijer noemde, terwijl hij toch een zoon was van Gauke Reins Kuiken. In 1820 werd zijn schoonzoon Folkert Wijgers Hoppinga hier meier. De in 1793 te Beetgum geboren Folkert was in 1818 getrouwd met Neeltje Jeremias Meijer. In 1838 verlieten zij de plaats. In december 1837 verscheen in de Leeuwarder Courant een advertentie: “Bij besloten briefjes te huur voor 7 jaar van mei 1838 – 1845 de zathe en landen Uitwijk genaamd, met huis en schuur, no. 55, horneleger, hovinge, tuinen en singels, groot ruim 44 bunder bouw- en greidland, waarvan de huizinge en ‘t grootste deel der landen aan de Oude Dijk en de Zandweg op ‘t Oud-Bildt onder St. Anna Parochie zijn gelegen en de rest op ‘t Nieuw-Bildt onder St. Anna Parochie, thans door Folkert Wiegers Hoppinga bemeijerd. Conditiën bij Notaris W. Kuijpers te Vrouwen Parochie, waar de briefjes worden ingewacht voor 12 december.”

Na het boerenboelgoed op 2 april 1838 betrok landbouwer Jan Sjoerds Tuinhof de boerderij met zijn vrouw Antje Pieters Havinga. Hij was geboren te Minnertsga, zij in Holwerd. Ze kwamen van Firdgum naar hier. In 1850 heerste er onder het rundvee op het Bildt de longziekte. Bij Tuinhof moesten zes van de 16 runderen worden afgemaakt. In 1861 overleed moeder Antje. Twee jaar later blies vader Jan de laatste adem uit. Pieter Jans Tuinhof, de oudste zoon vertrok met zijn vier broers en zusters in mei 1864 naar Tzummarum. Ondertussen was de plaats weer voor zeven jaar te huur aangeboden. Jacob Klazes Haima werd huurder. Hij en zijn vrouw Antje Pieters Anema kwamen van Sexbierum. In 1869 verhuisden ze reeds, naar Wijnaldum. Toen kwam Gerrit Gerrits Postma hier wonen. Hij was getrouwd met Trijntje Mijntjes Tjepkema die ondertussen eigenaar van de plaats was geworden.

 

Familie Postma

In 1840 waren de erven Klaas Arjens Wassenaar eigenaar. Na boedelscheiding verkreeg Geertje Martens Wassenaar de plaats. Zij was een dochter van Marten Arjens Wassenaar, een broer van Klaas Arjens. Zij was in 1828 getrouwd met Mientje Roelofs Tjepkema die in 1855 overleed, slechts 49 jaar oud. Deze Tjepkema was de onforuinlijke boer op OBD 723 (Goffe Jensma; zie 500 x 52, aflevering 24). Geertje Wassenaar was reeds in 1837 overleden. Haar man erfde en trouwde toen met Sjoukje Roelofs Fopma. Zij kregen veel kinderen waarvan eentje de volwassen leeftijd bereikte. Zij heette Trijntje Mijntjes Tjepkema en erfde deze plaats. Zij trouwde in 1861 eerst met Arjen Beerts Kuiken (overleden in 1862) en in 1863 met Gerrit Gerrits Postma. Hij was in 1842 te Hallum geboren en zij kregen vijf kinderen (een jong gestorven).

Nadat het gezin van huurder Haima in 1869 vertrok, betrok eigenaar Trijntje Mijntjes Tjepkema met haar man Gerrit Gerrits Postma de boerderij. Zij overleed in 1875 en haar tweede man erfde toen de plaats en bleef hier wonen. In 1887 hertrouwde Gerrit Gerrits Postma met Gellantje Jans Hoekstra. Zij was eigenaar van OBD 319 (twee plaatsen naar het oosten) en woonde daar als weduwe van landbouwer Anne Franses Tilma. Gerrit Gerrits Postma verhuisde nu naar die boerderij. Op de plaats die we hier nu bespreken kwam een zetmeier. Dat was Gerrit Pieters de Vries. Hij werd voor 1910 opgevolgd door Simon Gerrits Postma, een zoon van de eigenaar. Simon Postma was in 1898 getrouwd met Ijfkje Jentjes de Jong (geboren te St.-Anna) en zij kregen drie kinderen: Gerrit, Jentje (reeds op dertienjarige leeftijd vertrokken naar Leeuwarden) en Roelof. In 1926 vertrok vader en moeder naar Haren, Groningen en nam zoon Gerrit het bedrijf over. Gerrit Simons Postma trouwde twee keer. Vader en moeder verhuisden in mei 1969 naar de Statenweg te St.-Anna. Zoon Gerrit Gerrits Postma trouwde met Aafke Deelstra en werd landbouwer op Stadhoudersweg 80. Sinds 1998 is de plaats, anno 2005 56 hectare groot, in eigendom bij Schuiling Beheer B.V. De familie Schuiling-Idsardi woont er thans.